en dan moet:
In punt 3a is reeds gezegd, dat de uitgangsfrequentie gelijk is aan
het verschil van beide ingangsfrequenties. Dus is ook:
Betrekking (6) geldt ook voor het mengen in de tellurometer,
waar twee frequentie-gemoduleerde golven binnenkomen en een
laagfrequent signaal (1000 Hz) afgegeven wordt. is dan de fase
van het 1000 Hz signaal, ijq is de fase van de modulatie van de
hoogste frequentie en ^2 de fase van de andere modulatie (fre
quenties bv. resp. 10 MHz en 9,999 MHz). In het aanhangsel
geven we de afleiding van deze tweede grondstelling voor het
hier bedoelde geval.
b. De theorie van de werking in grote lijnen
Men beschouwe figuur 8. Deze figuur geeft, evenals figuur 3 een
blokschema van de tellurometer, in werking met het A+kristal.
biguur 8 is aangepast aan de hierna volgende beschouwingen.
Zo is de ontvanger van het hoofdinstrument hier als twee blokjes
getekend, één voor het amplitude-gemoduleerde signaal en één
voor de frequentiemodulatie. Evenzo de zender van het neven
toestel. Dit is geoorloofd, omdat beide genoemde signalen on
afhankelijk van elkaar door de instrumenten worden verwerkt.
Met de fasemeter, dat is de kathodestraalbuis, meet men het
faseverschil i (zie figuur 8). De fase is gelijk aan de fase e van de
binnenkomende impuls, verminderd met de fasevertraging k, in
de ontvanger en in de leidingen:
e k.
Volgens het eerste bovengenoemde principe is:
e d 271 (Zt f2) Ljv,
12
tj, <{,2 k. (6)
6) COj C02.
Hoofdinstrument Neveninstrument
10MHz
2967 MHz. FM 10 MHz- f,
3000 MHz. FM 9.999 MHz. f2
9.999 MHz
Fasemeter
(ksb)
3000 MHz, FM 1 kHz impuls
AM
FM
■AM
kristol
kristal
'FM
Fig. 8. Blokschema van de tellurometer.
De bijschriften k met index geven aan de fasevertragingen in het bijbehorende
deel van het instrumentarium. De andere kleine letters stellen de fasehoeken
voor van het signaal in het desbetreffende punt.