2 m sin j1 (p1 —p2)t—-&1 +- 02j
(2 22
24
Hierin is e2 een constante term, terwijl de coëfficiënten eJ0(M
en 2e1J1(M) betrekkelijk langzaam met de tijd veranderen. De
tweede term is dan ook op te vatten als een sinusvormige wissel
spanning met cirkelfrequentie (co2 Wj), waarvan de amplitude
langzaam met de tijd verandert. In de derde term is het produkt
van de sinus en de cosinus te schrijven als de som van twee sinussen
met cirkelfrequenties jco2 Wl £ïJlɧJon |co2 tlZÏZh^
dus resp. ca. (33 10) 27r MHz en (33 10) .271 MHz. Dit zijn zg.
zijbanden, die alleen door de middenfrequentversterker (band
breedte 0,5 MHz) worden doorgelaten bij foute afstemming (een
bekend verschijnsel voor iedere gebruiker van de tellurometer).
De term R bevat alle zijbanden waarvan de cirkelfrequenties een
geheel aantal malen verschillen van ((03 6)!). Ook deze
termen worden dus tegengehouden in de middenfrequentversterker,
evenals de constante term e2.
Uit de middenfrequentversterker komt dus een wisselspanning:
Et eJ0(M) cos (<o2 <Oj) -f- cp2 cpj}, (A16)
e.
waarbij - een constante, nl. de versterking van de middenfre-
ei
quentversterker.
De detector haalt uit dit signaal de variaties van de amplitude
eJoiM).
2m sin y
(A17)
(A18)
eiJo{M) e4/,
anders geschreven
eiJo
met
(Pi Pi) t 02.
Nu geeft Watson (I.e.) 11.1 de volgende identiteit:
/o K-Z'2 2Z z cos S s„J„(Z)Jn(z) cos n i|i, (A19)
n." 0
waarin s„ 1 voor n o
en s„ 2 voor n o.
Stellen we in deze formule Z z n, dan vinden we
,21» sin 7
2\
Joi V Z2 z2 2Zz cos ijiJ0 ^2m sin
en dus:
T •4')
/o j2m sin rS 2 snJ* (m) cos n (A20)
2) H0