worden met voorlopige afstanden uit coördinaten berekend en de onervarenheid van de verschillende waarnemers van invloed kan zijn op de resultaten, lijkt het gewenst aan deze uitkomsten nog geen conclusies te verbinden. Ir. D. C. DE BRUIJN, Enkele beschouwingen over het gebruik van de tellurometer A. Apparatuur De uitrusting bestaat uit twee instrumenten, hoofd- en neven instrument genaamd, elk ca. 12 kg wegend (verpakt in draagkist ong. 18 kg), die op de eindpunten van de te meten afstanden kunnen worden opgesteld op statieven (ca. 4 kg) (zie afb. 1). Verder behoort bij ieder instrument een 6 V-go Ah accu (ca. 20 kg), een spannings omvormer (ca. 4 kg), een eenvoudige barometer en een psychro meter (slingerthermometer). De totale stationsuitrusting weegt dus ongeveer 45 kg. De instrumenten kunnen óf aan een handvat gedra gen worden óf op de rug m.b.v. een draagriemstel. In het algemeen heeft men twee mensen per instrumentopstelling nodigeen waarnemer en een helper. De helper bij het hoofdinstru ment is tevens secretaris voor het noteren van alle waarnemingen op een formulier. Het stroomgebruik van elk apparaat is ong. 8 amp., zodat men met goede accu's een gehele dag kan meten; 's nachts dienen de accu's opgeladen te worden, waartoe een gelijk- richter, werkend op 220 V, bij het instrumentarium is gevoegd. De bediening van de instrumenten is eenvoudig en kan in één of twee dagen geleerd worden, ook door mensen zonder vakkennis van radiotechniek. Uiteraard is een praktische ervaring steeds noodzakelijk voor een juiste meettechniek en een goede beoor deling van de resultaten. Reparaties aan het instrument blijven voor de elektronisch niet geschoolde- gebruiker beperkt tot het vervangen van onderdelen (vnl. buizen en zekeringen), waartoe een doos met reserve-onder delen in elke draagkist aanwezig is. Zowel de fabriek als de af deling Geodesie van de Technische Hogeschool hebben in hun resp. instructieboek en rapport een handleiding voor foutenonderzoek 40 Tellurometer measurements. From tellurometer observations to map distances is a rather long way of calculation. For distances up to 3.3 km (about 2 miles) a simplification is found in two nomograms. The first one gives the slope distance, starting with the tellurometer readings, the meteoro logical observations and the crystal temperature. The second nomogram reduces this distance to the length in stereografic projection. The use of hypsometric tables and the graphic for the frequency deviation factor of the A-crystal is here avoided. Some results of measurements between first order triangilation points are given without discussion, owing to the uncer tainty of the coordinates of these points. ingenieur bij de Meetkundige dienst van de Rijkswaterstaat, Delft:

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1960 | | pagina 42