43 grootste deel van het „werkzame golffront" afbreken (voor definitie zie het artikel van Ir. J. C. de Munck in deze aflevering). Het lengtemeten over opwelving van het terrein, waarbij de waar nemers elkaar dus niet kunnen zien, is door bovengenoemde buigingsverschijnselen der golven dikwijls mogelijk, hoewel dan zwakke signalen kunnen overblijven. Uit het terreinprofiel over de meetweg zal natuurlijk moeten blijken, of de indirecte afstand- bepaling nog aanvaardbaar is als lengtemeting. Omgekeerd zal het meten soms niet mogelijk zijn van een lijn die visueel wel open is, bijv. van een lijn door een kleine opening in een boomsingel of bos. Gebleken is, dat vijf a zes meter brede en rechte bospaden afstandmeting toelieten tot ruim x km lengte. Het „werkzame golffront zou halverwege ongeveer 10 meter doorsnede hebben, waarvan in dit geval dus ca. 40 kon worden gemist. 3. Gemeten kan worden 's nachts en overdag, alsmede bi] mist en lichte regen. Bij dit laatste dient opgemerkt te worden, dat de vochtigheid een veel grotere invloed heeft op de snelheid van radio golven dan de temperatuur en de luchtdruk. Hoewel de drie genoemde grootheden resp. met psychrometer en barometer tijdens een meting tweemaal worden bepaald op beide stations (de zgn. meteo-afle- zingen), is het toch aan te bevelen bij zeer nauwkeurig werk op grote afstanden droog en zonnig weer te gebruiken, met bij voorkeui wat wind in de richting van de meetlijn voor een goede vermenging van de luchtlagen. Uit de meteo-aflezingen wordt bij uitwerking een correctie op de waargenomen looptijd der golven afgeleid. 4. Het optreden van indirecte golven, die een belangrijke storende invloed op het meetresultaat kunnen hebben, is reeds door Ir. J. C. de Munck in deze aflevering behandeld. Opgemerkt kan nog worden, dat men op korte afstanden door gebondenheid aan be groeiing, bebouwing, enz., dikwijls niet in staat is een gunstige radioweg te kiezen met het oog op het reflectiepatroon („swing Er kunnen dan gecompliceerde reflecties ontstaan, die vaak niet geheel geëlimineerd worden door middeling der aflezingen na de gebruikelijke toepassing van de draaggolfvariaties. Bij primaire en secundaire triangulaties en ook bij hoofdpolygonering ^hter zal men door betere (hogere en vrijere) opstellingsmogehjkheden een hogere nauwkeurigheid kunnen bereiken. 5. Bij metingen op enige afstand boven het aardoppervlak (bijv. van toren naar toren) kan, afhankelijk van de begroeiing, een vrij grote ,,swing"-ontwikkeling optreden en de waarnemer zal dan met kleine stapjes de draaggolffrequentie dienen te varieren om de sinusoïdale schommelingen voldoende te kunnen onderscheiden. 6. Bij metingen dichter over het aardoppervlak wordt het onderste deei van het golffront afgesneden, wat verlies geeft aan signaal sterkte (moeilijkheden met afstemmen) en een gedeeltelijke „swing - ontwikkeling met kleine amplitude. Door het gehele schaalgebied van de draaggolffrequentie te gebruiken, zal men één volledige periode moeten trachten te krijgen.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1960 | | pagina 45