44
Een sterk reflecterend voorwerp in de buurt van het neveninstru
ment dient zo mogelijk vermeden te worden, omdat hierdoor een
vervorming van de onderbreking in de cirkel aan het hoofdinstru
ment kan ontstaan. Deze onderbreking wordt nl. gevormd m.b.v.
impulsen, uitgezonden door het neveninstrument. Een eenvoudige
oplossing is dan de instrumenten van plaats te verwisselen. Resu
merend kan worden gezegd, dat een ruw, onregelmatig, laag
begroeid aardoppervlak, gecombineerd met hoge opstellings
plaatsen, in het algemeen de beste resultaten zal opleveren.
7. Bij metingen over water zijn sterke oppervlaktereflecties te ver
wachten. Golfslag geeft dan weer (vgl. begroeide oppervlakte) af
braak van de indirecte energie, dus verbetering. Kiest men beide
stations laag, dan is ook hier de swing weliswaar gering, maar
ook het afstemmen en het meten zijn moeilijker door een zwak
signaal. V erbetering is dan te bereiken door één der stations hoog
te plaatsen (reflecties kunnen dan praktisch niet ontstaan), óf
met de instrumenten achter een object te gaan staan (muurtje
dijkkruin, duinrug, takkebossen, balen stro), opdat de onderste
helft van de i5°-bundel wordt afgesneden. (1)
8. Bij metingen in het lengteprofiel van een rechte zeedijk is ge
constateerd, dat een kleine verplaatsing van één der beide instru
menten in de meetlijn of loodrecht daarop soms een beter meet
resultaat geeft. Tengevolge van een gewijzigde reflectiekarakte-
ristiek van de lijn in kwestie ontstond een rustiger cirkelbeeld met
onderbreking en meer regelmatige en kleine swing. De verplaatsing
kan dan eenvoudig met een meetband bijgemeten worden. (3)
C. Nauwkeurigheid
Met de tellurometer kunnen afstanden van 200 meter tot ca.
50 km gemeten worden in een half uur tijd, opstellen en inpakken
inbegrepen. Onder normale topografische en meteorologische om
standigheden (zie boven) kan worden gerekend op een standaard
afwijking van 5 cm 3.10waarin L1 de te meten afstand
voorstelt. (2)
In deze formule is getracht enkele systematisch werkende in
vloeden tot uiting te brengen:
1. de onzekerheid in voortplantingssnelheid v der elektromagneti
sche golven,
2. de intrinsieke nauwkeurigheid van het instrumentarium (hierin
zitten betrouwbaarheid van de circuits, afleesfouten en index-
fout).
ad 1Bij het meten van grote afstanden (30 tot 50 km) komt de
onzekerheid in voortplantingssnelheid van de radiogolven, t.g.v.
meteo-waarnemingen aan de eindpunten alleen, te sterk tot uiting.
Deze meteo-aflezingen zullen voldoende representatief moeten zijn
oor de gehele meetweg. Vooral bij windstil weer, opstellingen op
beschutte plaatsen of bij metingen over terrein met nogal wat
hoogtereliëf kan de temperatuurgradiënt tussen de eindpunten