45
van een lange meetlijn enkele graden afwijken van de aangenomen
liniaire gradiënt (middelen van temperatuurmetingen aan de uit
einden). Variaties in luchtdruk en dampspanning blijken veel
regelmatiger te zijn. Een onregelmatige temperatuurgradiënt is
waarschijnlijker, als de lengte toeneemt. Daarom al is er een
praktische bovengrens van nauwkeurig meten van ca. 50 km. Bij
het meten van grote afstanden dienen dan ook wolken en mist in
de meetlijn vermeden te worden, aangezien de nauwkeurigheid
van het resultaat anders twijfelachtig wordt. Verbetering is dan
te bereiken door een aantal tussenliggende meteo-waarnemingen
op de meetweg, wat echter de bruikbaarheid van het instrument
niet ten goede zou komen wegens de veel langere duur van de
metingen.
ad 2. Bij afstanden beneden de 30 km zal de snelheidsfout min
der en de instrumentele fout meer invloed krijgen. Uit vergelijkings
metingen met geoefende waarnemers op korte bases in Zuid-
Afrika en Engeland, is hiervoor een standaardafwijking van 5 cm
aangegeven. (2) en (4) Dit getal lijkt aanvaardbaar als men be
denkt, dat een interval van 1 mp.s (10 9 sec) tussen 2 deelstrepen
op het kathodestraalscherm al 15 cm in afstand vertegenwoordigt.
Bij een sterk signaal kan in dit interval geschat worden op 1/2
of misschien 1/4.
Opmerkingen
a. Het verrichten van een aantal metingen met het A-kristal
op opeenvolgende draaggolffrequenties (de zgn. „nauwkeurige
bepalingen") moet gezien worden als een noodzakelijke voorwaarde
om reflectie-invloeden zo goed mogelijk uit het gemiddelde te
kunnen elimineren en niet als een middel om de standaardafwijking
te verkleinen.
b. Bij afstandmetingen met hoge nauwkeurigheidseisen (bijv.
voor de grondslag van een primair driehoeksnet) is het beter voor
iedere afstand een aantal series metingen over meerdere dagen te
verdelen, dan onmiddellijk series metingen op één dag te herhalen,
als men een indruk wenst te verkrijgen van de betrouwbaarheid,
dit i.v.m. systematisch werkende invloeden van de atmosfeer.
c. Om dezelfde reden verdient het aanbeveling bij een lange
primaire veelhoeksmeting de zijdemetingen met de tellurometer
zonder herhaling snel achter elkaar te verrichten, in analogie dus
met de H.T.W.-voorschriften betreffende conventionele lengte
meting met de band.
Per instrument zal een nulpuntsfout (indexfout) kunnen optreden,
welke wordt gedefinieerd als de afstand tussen het fysische centrum
(gat stengelhaak) en het elektrische centrum (de plaats waar de
looptijd der golven wordt gemeten). Deze nulpuntsfout kan van
instrument tot instrument variëren en bedraagt hoogstens enkele
centimeters.
De afwijkingen ad 2 zullen bij kortere afstanden relatief toenemen