beeld veel rustiger was; hier waren dan ook geen objecten in de meetlijn. De indruk bestond, dat de grotere excentriciteit van 5 nieter een beter resultaat gaf. dan die van 2,5 meter. Ook een hogere opstelling (2 111 b.b.g.) gaf verbetering. De trapeziumafstand met geringe swing en -+- 2 cm verschil met de ijkwuarde doet vermoeden dat de nulpuntscorrectie hoogstens enkele centimeters bedraagt en negatief is. l'e weinig waarnemingen op verschillende afstanden konden worden gedaan, om hierover meer zekerheid te krijgen. I11 mei 1959 werd wederom een poging gedaan, meer klaarheid in het gedrag van het instrument te krijgen. Thans werd door medewerking van de Landmeetkundige dienst en de Dienst Lan delijke Ligendommen van de gemeente Apeldoorn, een 576111 lange lijn op 35 111 evenwijdig aan de ijkbasis over een strookbreedte van ongeveer 30 m vrijgemaakt, door enkele dennebomen te kappen. De metingen waren ook nu weer over enige dagen verdeeld met wisselende bewolking en een zwakke westenwind, de dampspanning e fluctueerde tussen 5,3 en 7,9 111111 Hg, was dus van geen betekenis voor ijkmetingen op deze korte afstand. De nogal onregelmatige swing in één meting was op 288 m minimaal 12 cm, maximaal 27 cm, op 576 m minimaal 40 cm, maximaal 60 cm. Zijdelingse reflectie tegen een tussengelcgen pijler was zelfs bij de 576 111 afstand niet mogelijk door de aanwezigheid van een kleine met dennen begroeide heuvel tussen één der instrumenten en deze tussenpijlers (zie afb. 2). Teneinde na te gaan of eventueel toch reflecties in verticale zin tegen de aardoppervlakte (heide met vliegdennen minder dan 1 m hoog) optraden of wel een grondgolf langs de oppervlakte met kleinere voortplantingssnelheid de meting 47

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1960 | | pagina 49