nieuwe polder Oostelijk Flevoland. Vooral veelhoeksmeting bleek een uiterst hanteerbaar middel om in betrekkelijk korte tijd met de tellurometer in slecht toegankelijk terrein een aantal punten in coördinaten te bepalen. Zo werd langs Hoofdvaart II van Ketel haven naar Lelystad een polygoon van ruim 27 km gelegd met zijdelengten variërende van 1100 m tot 4500 m; het totaal aantal zijden was 11. De eindpunten waren in Ketelhaven een KAD-steen, als snelliuspunt bepaald o.a. uit R.D.-punten in de N.O.P. en in Lelystad de R.D.-pijler op het dak van het gemaal Wortman. De veelhoekszijden liepen soms schuin over het kanaal en een enkele maal moest het statief verlengd worden om boven de rietbegroeiing uit te kunnen meten. Het transport geschiedde uiteraard per boot door de hoofdvaart. De optredende „swing" was meestal kleiner dan 15 cm (1 mjxsec) en in enkele gevallen maximaal 30 cm. Nadat ook de hoekmetingen waren verricht, volgde vereffening van deze 27 km lange veelhoek, welke als sluitterm bij Lelystad opleverde: fa -|- 84 dmgr, fx 40 cm, fy -j- 59 cm. Uit deze laatste 2 grootheden werd een vector fi— -)- 15 cm in de richting van bcgin- eindpunt afgeleid. Langs de Knardijk werd van Harderwijk 5 (watertoren) een polygoon gemeten eveneens naar Lelystad (R.D.-pijler). De zijde lengte varieerde van 3000 m tot 4500 m; totaal 7 zijden met [Z] 26,6 km. Hier werd gevonden fa 36 dmgr, 53 cm, fy 25 cm, waaruit een 50 cm resulteerde. T.b.v. verkaveling van het terrein in de buurt van het nog te bouwen plaatsje Dronten werd in Oostelijk Flevoland een aantal piketten met richting en afstand ingemeten vanaf een meetpijler bij Hoofdvaart II, Het neveninstrument werd telkens van punt tot punt verplaatst door het drassige maar laag begroeide terrein m.b.v. een bamser (rupsvoertuig), waarachter een metalen slee met waarnemer, helper en instrument. Ondanks het tijdrovende boottransport vanuit Ketelhaven naar de meetpijler en de verplaatsing van het neveninstrument konden op deze wijze in twee dagen tijd een tiental punten op 500-2000 m afstand worden bepaald. Bij andere afstandsbepalingen in het met riet begroeide gedeelte van Oostelijk Flevoland moest dikwijls het statief verlengd worden om over het riet te kunnen meten (dipoolantenne 2,50 m b.b.g.). Als gevolg van een geringe signaalsterkte (ongunstige signaal-ruis verhouding) ontstond op het kathodestraalscherm dan menigmaal een enigszins trillende cirkel met onduidelijke onderbreking. Het door de wind in beweging gebrachte riet kan hier ook een rol in hebben gespeeld. (3) Bij een „swing" van enkele tientallen centi meters bleek toch een redelijk gemiddelde bepaald te kunnen worden. Bij de terreinverkenning voor veelhoeksmeting dient men in een dergelijk gebied aan de eisen van hoekmeting (opstelling theodoliet, zicht) meer aandacht te schenken dan aan de elektronische afstand- 5i

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1960 | | pagina 53