74 verklaren het „in de lucht hangen" van standaardellipsen, de theorie van het onderscheidingsvermogen verklaart de t.o.v. deze standaardellipsen onwaarschijnlijk grote afwijkingen van sommige coördinaten. Ofwel: deze laatste theorie laat zien dat een opzet voor controle iets wezenlijk anders kan zijn dan een opzet ter bereiking van een zekere nauwkeurigheid. Vele vragen die ik mij stelde omstreeks 1945 konden beantwoord worden. De neerslag vindt men in min of meer populaire vorm in de H.T.W.-1956. Gelukkig populair, want nu was het mogelijk over nog onbeantwoorde vragen heen te glijden. 2e werden vele tegenstrijdige meningen in de litteratuur ontmaskerd als schijnproblemen bij de analyse van de zgn. aansluitings methoden [14]. Daarbij werd tevens aangetoond, dat de be nadering van een niet-lineaire functie door een lineaire in veel voorkomende gevallen volstrekt onschadelijk, zelfs onmerkbaar kan zijn. Dit is als van fundamenteel belang te zien met het oog op het hanteerbaar houden van de vereffeningstheorie. 3e ontstond een studie over de problemen van de vormbepaling der aarde [15], aanknopend bij onderzoekingen van de Russische geodeet Krassowsky, gepubliceerd in 1934 [16]. Evenals bij het vorige punt, lijkt het dat vele discussies in de hogere geodesie op schijnproblemen berusten. Nieuwe vraagpunten kwamen echter naar voren. U zult zich wellicht afvragen of al dit werk niet een te sterk wis kundige inslag heeft. Misschien, hoewel het zijn nut bij de werkwijze met inschakeling van moderne rekenautomaten reeds bewezen heeft. Maar hier ligt niet de kern. Het wiskundige gedeelte is nood zakelijk om zeker te kunnen zijn van de waarde van deducties binnen het model. Veel waardevoller beschouw ik zelf de gedachten over de in- en uitschakeling van het model. Eigenlijk is dit gebied voor mij pas meer duidelijk geworden bij de voorstudies voor de H.T.W.-1956. Immers op een gegeven ogenblik bleek, dat met het ontworpen model een stad als Delft niet met een praktisch realiseerbare nauwkeurigheid opgemeten zou kunnen worden. Dit bracht mij op het idee het model uit te breiden met een in 1951 gelanceerde gedachtengang betreffende identificatie en generalisatie [11]. Zo ontstond een poging in een mathematische theorie op te vangen de handelwijzen en gevoelens van mensen: de landmeter bij de idealisatie van de grenzen, de eigenaren bij het „spelen" van de grenzen van hun zakelijke rechten, de landmeter weer bij de uitzetting van verloren gegane of omstreden grenzen. Hiermede werd een stuk in- en uitschakeling in beter contact ge bracht met het model, hetgeen met zich bracht een uitbreiding van het waarschijnlijkheidsdeel van dit model. De analyse van deze moeilijke materie leerde zien het fundamenteel en vaak zeer per soonlijke karakter van de in- en uitschakeling en gaf een terugslag op het gehele denken rond de vereffeningstheorie en de puntsbe-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1960 | | pagina 12