76
door de landmeter bij de opmeting als eenheid geïnterpreteerd is.
Een studiegebied zal moeten zijn de definiëring van eenheden in de
juridische wereld terwille van een beter contact met de geodetische
techniek.
Wel zeker is, dat vele geodeten nog heel wat meer op de griezelige
„onzekerheidsgebieden in recht en geodetische techniek" geschoold
zullen moeten worden, voor in meer opzichten bevredigende werk
wijzen verkregen kunnen worden.
Als men overziet hoe onzeker, hoe persoonlijk, het terrein van de
in- en uitschakeling is, dan is wel duidelijk dat het in te schakelen
wiskundige model maar tot op zekere hoogte hoeft te „passen".
Vaak is confectie voldoende, men zie de H.T.W.-1956. Maar ook is
in vele gevallen een maatkostuum aan te bevelendit is zeker het
geval bij wetenschapsgebieden waar het inzicht in het te benutten
model nog maar zeer betrekkelijk is of waar een uiterst scherpe
analyse vereist is. Men denke bij dit laatste bijvoorbeeld aan de
analyse van de coördinaten van de Rijksdriehoeksmeting.
Veelal maakt de praktijk het zich gemakkelijk, zoals blijkt uit de
veelvuldig voorkomende benaming „benaderingsmethode". Een
analyse van deze praktij k heeft mij geleerd, dat benaderingsmethoden
regel zijn. Aan de reeds ontwikkelde methode der kleinste kwadraten
in alle strengheid heeft men dientengevolge veelal weinig. In de
laatste jaren wordt daarom het waarschijnlijkheidsmodel uitge
bouwd en wel door na te gaan hoe de uitkomsten van vereffeningen
geïnterpreteerd kunnen worden, als wél de rekenformules van de
methode der kleinste kwadraten, maar niet de juiste gewichts
coëfficiënten gebruikt worden. Een gedeelte van deze onder
zoekingen kon reeds in de H.T.W.-1956 verwerkt worden. Hoewel
nog niet volledig afgerond, kan toch geconstateerd worden dat een
redelijk gesloten theorie verkregen is. Het „waarom" van de ver
schillen in vereffeningsmethoden bij de verschillende wijzen van
puntsbepaling is daarmee tevens duidelijker geworden. Zelfs leidde
dit tot een geheel andere opzet van de vereffeningsleer, berustend
op de projectiegedachte, met een sterk heuristische inslag [i8j.
Aan de beurt is nu in eerste instantie het onderzoek naar een
gemeenschappelijke structuur van de corresponderende voorwaarde-
vergelijkingen. Ook hier is de lijn van de te volgen gedachtengang al
zichtbaar, al zullen nog vele details gevonden moeten worden. De
basis wordt gevormd door de eerdergenoemde, tegen zekere trans
formaties invariante, grootheden hoek en lengteverhouding, ver
enigd in een complex getal. Hiermee is tevens de achtergrond ge
vonden van het gebruik van complexe getallen in de eerder ver
melde beschouwingen over aansluitingsmethoden.
Is dit alles gerealiseerd, dan zal moeten volgen het onderzoek naar
de beste keuze van het model, het zoeken naar functionele en
stochastische samenhang. Met de hiervoor nodige toepassing van
variantie-analyse en multi-variantie-analyse en aanverwante me
thoden is nog maar een schuchter begin gemaakt.