77 Veel onderzoekwerk zal verricht moeten worden. Ongetwijfeld komt dan ook de uitbreiding van de toetsingstheorie aan de orde, gezien de ontwikkeling van de besliskunde en aanverwante ge bieden. Bij nadere overdenking moet men zich wel afvragen waar al dit statistisch gerichte onderzoek toch voor nodig is. Immers is niet de geodesie vanouds het gebied waar veel gemeten en vereffend is? Inderdaad is het zeer merkwaardig, dat zó lang de ogen van vele geodeten gesloten zijn gebleven voor de zwakheid van het model waarmee gerekend werd. Zelf zag ik dit ook nog niet, toen de toetsingstheorie van de variantie- en regressie-analyse voor de geodetische vereffeningstechniek werd omgewerkt. Maar juist de studie van de benaderingsmethoden in de vereffeningsleer wees uit, hoe gemakkelijk men onvolkomenheden in het model, hetzij over het hoofd zag en daarmee verwaarloosde, hetzij weet aan fouten in de meting. In het algemeen kan gesteld worden, dat de geodeet zorg heeft besteed aan het juist formuleren van zijn voorwaarde- model; men denke aan zijn voortdurend speuren naar de bronnen van systematische fouten. Zeer veel beter kan dit echter nog ge schieden met behulp van de meer principiële en systematische methoden der mathematische statistiek. Daarentegen is veel minder zorg besteed aan het waarschijnlijk heidsmodel, onder het mottogewichten hebben weinig invloed op de vereffeningsresultaten. Dit laatste is betrekkelijk juist, voor zover het de berekening van gecorrigeerde grootheden, de schatters, betreft. Echter niet, als het betreft de berekening van de waar schijnlijkheidsverdeling, de nauwkeurigheid, van deze schatters. En juist hierdoor zijn grote misverstanden ontstaan, met alle daarmee gepaard gaande discussies die veelal schijnproblemen betreffen. Het is bijzonder moeilijk deze kwesties langs alleen theoretische weg te vinden en te formuleren. Slechts toepassing op grotere schaal en op ruimer gebied van de reeds ontwikkelde gedachtengang kan tegenstrijdigheden of zwakke plekken in de theorie openbaren, zoals de ervaring ons reeds getoond heeft. Heeft men alle zwakheden en onvolkomenheden van theorie en praktijk leren aanvoelen, dan pas blijkt hoe moeilijk het is de uit schakeling van het model te formuleren, d.w.z. uitspraken te doen. Zeer in het bijzonder geldt dit voor de toetsingstheorie. Dit heeft mij altijd nog huiverig gemaakt voor een te snelle in schakeling van de besliskunde en aanverwante denkmethoden. Hierbij moeten toch nog ééns zoveel twijfelachtige aannamen en benaderingen in het model verwerkt worden. En ik aarzel te meer, als ik dan denk aan de hiermee gepaard gaande uitbreiding, zowel in gecompliceerdheid als in omvang, van het gebied van de in- en uitschakeling van dit model. Iets hiervan laat het zo voortreffelijke boek „Design for Decision" van Irwin D. J. Bross [19] door schemeren.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1960 | | pagina 15