79
is een diepergaande gedachtenwisseling mogelijk, kunnen eenheden
als veelheden worden gezien of kan begrip worden gekregen voor het
omgekeerde proces, het samenvatten van eenheden terwille van een
betere harmonische opbouw van een theorie.
In dit stadium is er ook niet meer sprake van een eenzijdig
gerichte overdracht van kennis; er is geen college meer, maar een
samenspraak. En hieruit weer kunnen nieuwe ontwikkelingen
voortvloeien.
Bij de instelling van het laboratorium heb ik daarom niet alleen
gedacht aan het vormen van een kern van medewerkers, die in
staat geacht moeten worden onderzoekwerk, ook voor derden, te
verrichten. Eerder lag in mijn voornemen een bijdrage aan de na
scholing van de geodetisch ingenieur mogelijk te maken, hetzij van
de afstuderende studenten, hetzij van de praktijkingenieur die
bijvoorbeeld opdracht van zijn dienst heeft ontvangen bepaalde
problemen tot oplossing te brengen. De staf van het laboratorium
heeft dan een assisterende functie, assistentie die moet bijdragen
eerder nog tot verdiept inzicht dan tot vergrote kennis.
Een bijdrage want er zijn andere of aanvullende mogelijk
heden. Ten eerste is het van belang, dat contact opgenomen of
onderhouden wordt met andere theoretici en praktici, omdat juist
het kennisnemen van onderling afwijkende gedachtengangen het
ontstaan van eigen inzicht bevordert. Ten tweede is het van belang
het verband te leren zien tussen de onderzoeker als persoon en de
gedachtengang die hij ontwikkelt. Hiervoor is van grote betekenis
het bijwonen van bijeenkomsten en discussies in het buitenland.
Niet dat hiervan direct nut verkregen behoeft te worden, maar
het is een manier om over de engere nationale, vaak enigszins
chauvinistische, horizon der kennis heen te leren kijken.
Ik ga niet verder, té veel officiële rapporten moesten reeds ge
schreven worden. Onthoudt U de idee, het aanbod van stoel en tafel
of desnoods alleen van een reeks gesprekken om de Nederlandse
geodetisch ingenieur meer research-minded te maken, al is het dan
slechts op een zeker vakgebied. Mijn werk in de Staatscommissie
in zake het Kadaster heeft mij geschraagd in de overtuiging, dat
grote behoefte bestaat aan zelfstandig denkende ingenieurs. En is
zelfstandig denken, het vinden van nieuwe wegen, niet de essentie
van de ingenieursstatus
Wel doe ik een beroep op Uw medewerking, verschaf ons materiaal
al is het slechts in de vorm van kritiek. Alleen materiaal uit de
levende maatschappij kan onze groep in goede banen houden.
Voor kritiek zijn wij niet zo bang. Kritiek is menselijk en meestal
uiterst nuttig. En ervaring met deze menselijke eigenschappen
hebben we genoeg na de F.I.G.-jaren. Geen verloren jaren, maar
liever toch weer het vak met zijn veelal oplosbare problemen.
Medewerking van de zijde der hogeschool is er te over. Ik mag
niet dan uiterst erkentelijk zijn voor deze royale steun. Ook voor de
hulp geboden of aangeboden door andere groeperingen, als het