85
zullen we nu echter niet nader ingaan, maar steeds aannemen dat
onze s.a.-en bekend zijn.
Wel willen we ingaan op een ander begrip, dat nauw met de
nauwkeurigheid samenhangt, nl. het betrouwbaarheidsinterval.
Uitzonderingen daargelaten kent men bij landmeetkundige pro
blemen de midwaarden van de waamemingsgrootheden niet. Wel
kennen we na de vereffening van het probleem een schatting x
voor elk van de midwaarden. Elk van deze schattingen kunnen we
nu, ieder apart, op een horizontale rechte aangeven en op deze lijn
kunnen we een interval tekenen, waarvan we kunnen aangeven welke
kans er bestaat dat de midwaarde in het interval ligt. Nemen we voor
dit betrouwbaarheidsinterval een lengte van 1,96 aj links en rechts
van de schatting, dan is genoemde kans 95%. Nemen we links en
rechts van x een lengte van <7$, dan is de kans 68% (zie fig. 2).
Tot dusverre hebben we het begrip nauwkeurigheid volkomen
scherp aangegeven, mits onze waarnemingsgrootheden normaal
zijn verdeeld. Hebben we bijv. van de punten van een driehoeksnet
of van een aantal snelliuspunten de coördinaten berekend, dan
kunnen we, omdat deze coördinaten afgeleide waarnemingsgroot
heden zijn, hun nauwkeurigheid in getalvorm aangeven door middel
van de s.a. en meetkundig door middel van een betrouwbaarheids
interval.
Wij kunnen ons echter niet tevreden stellen met de nauwkeurig
heid van coördinaten, maar zullen ook onze aandacht moeten
richten op hun onderling verband. M.a.w. wij zullen niet alleen
hoofd-, maar ook kruisvarianties in ogenschouw moeten nemen.
Beide standaardkrommen in fig. 3 leveren dezelfde standaard-
X
Fig. 2
y
x
Fig- 3