88 wijze kunnen we dit bezwaar nu ondervangen Wel, Prof. Baarda heeft aangetoond dat dit kan geschieden met behulp van een theoretische gelijkvormigheidsaansluiting. Men kiest enkele punten uit het beschouwde gebied, in dit geval de provincie Groningen, waarop men alle punten uit het gebied overbepaald gelijkvormig aansluit. Men vraagt zich wellicht af hoe we een aansluiting kunnen gebruiken, aangezien we toch slechts de beschikking hebben over één systeem coördinaten Het antwoord luidt dat het ons in wezen niet gaat om een transformatie van coördinaten, maar om een transformatie van onze matrix van hoofd- en kruisvarianties. Wij ontwikkelen eenvoudig ons formulesysteem van de gelijkvormig heidsaansluiting, en passen daar de voortplantingswet op toe, waarbij dan de hoofd- en kruisvarianties van de coördinaten waarop we aansluiten, nul worden gesteld. Op deze wijze verkrijgen we een matrix, die onafhankelijk is van de vergroting en verdraaiing van het beschouwde deelnet. Wij moeten nog opmerken, dat de keuze van onze „aansluitingspunten" in principe willekeurig is. Uit symmetrieoverwegingen geven we de voorkeur aan een aan sluiting op alle punten van het gebied. Tot nu toe hebben we alleen gesproken over punten van het hoofddriehoeksnet. Het zal echter duidelijk zijn, dat volkomen analoge redeneringen opgaan voor andere, bijv. snelliuspunten. De vraag is nog: Hoe groot is het gebied, dat we als zelfstandig kunnen opvatten M.a.w. hoeveel gegeven punten gebruiken we voor de metingen in een bepaald gebied Immers, voortbordurende op onze redeneringen van zojuist, kunnen wij stellen dat wij, onze metingen uitsluitend in West-Groningen verrichtend, bitter weinig geïnteresseerd zijn in de nauwkeurigheid van de punten in Oost- Groningen. Het antwoord op de vraag kan uitsluitend vanuit de praktijk gegeven worden. De H.T.W.-opzet is gebaseerd op een aantal van ongeveer 12 punten. Wat kunnen we nu praktisch beginnen met al deze beschou wingen In principe is het mogelijk de besproken theoretische gelijkvormigheidaansluiting voor elke groep punten uit te voeren. Maar praktisch stuiten we op verschillende bezwaren. Enkele van deze bezwaren willen we noemen. Ten eerste hebben we in verreweg de meeste gevallen nu eenmaal niet de beschikking over de volledige matrix van hoofd- en kruis varianties van onze gegeven coördinaten, en kunnen we die be schikking ook niet gemakkelijk krijgen. Ten tweedeverondersteld dat we de matrix wel zouden hebben, dan zouden we haar nog aan de theoretische gelijkvormigheids aansluiting moeten onderwerpen. Het is in dit verband, dat Prof. Baarda in 1952 in een N.L.F - rapport opmerkte: „De hoeveelheid noodzakelijk rekenwerk is bepaald ontmoedigend". En al mogen we nü, acht jaren later, dank zij de grootse ontwikkeling van de rekentechniek, deze opmerking zeker niet meer, althans niet in dezelfde bewoordingen,

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1960 | | pagina 26