g8
nieuwe metingen beschikbaar zijn, het constateren van continentale
bodembewegingen.
In fig. 5 is het hoofddeel van het net afgebeeld. De deelnemende
landen hebben uit hun primaire waterpassingen bepaalde lijnen
geselecteerd, zodat een wijdmazig net is ontstaan dat op ongeveer
45 punten verbonden is aan peilschalen.
De vereffening van het net komt neer op het sluitend maken van
alle kringen. Voor de dagelijkse praktijk van het waterpassen is het
voldoende de voorwaarden te stellen dat de som van de hoogte
verschillen in elke kring nul is, waarbij dus geen reducties aange
bracht worden. Maar dit voorwaardenmodel is te grof voor dit net,
dat zich over grote afstanden uitstrekt en waarin grote hoogte
verschillen voorkomen. Twee punten liggen even hoog als ze in
hetzelfde niveauvlak liggen, en daar de niveauvlakken, d.w.z. de
equipotentiaalvlakken van de zwaartekracht, niet evenwijdig zijn,
betekent een meter gemeten langs de verticaal niet overal hetzelfde
hoogteverschil. Bij het Europese waterpasnet is dan ook niet met
hoogteverschillen in meters gewerkt, maar met potentiaalver
schillen. Het potentiaalverschil Ac tussen twee punten A en B is
Ac J^gd/z en deze integraal is onafhankelijk van de weg waar
langs men van A naar B gaat in tegenstelling met een bruto ge
waterpast hoogteverschil. Met behulp van gemeten waarden van
g berekende elk land het potentiaalverschil tussen de eindpunten
der trajecten en stelde deze waarden ter beschikking, evenals de
bijbehorende gewichten. De gebruikte formule voor de gewichten
was:
g,=T7>
waarin gi het gewicht, L; de lengte van het traject in km en t2 de
schatting in elk land van de variantie in mm2 van i km waterpassing,
berekend met de daarvoor geldende internationale formules uit de
kringsluittermen in het nationale primaire net.
Het was overeengekomen dat drie geodetische instellingen het
hoofddeel van het net onafhankelijk van elkaar zouden vereffenen;
het noordelijk deel dat Finland, Zweden en Noorwegen omvat is
aan dit hoofddeel slechts met één waterpastraject verbonden, zodat
het zelfstandig vereffend kon worden, hetgeen in Helsinki ge
schiedde. Het hoofdnet omvatte 68 kringen, zodat er vereffend
diende te worden op 68 voorwaarden. De drie genoemde instituten
waren
I. Het Institut Géographique National te Parijs, dat de methode
van Pranis-Praniewitch toepaste. Hierbij wordt het net in
verschillende blokken verdeeld. Voor elk blok worden onbe
kenden voor de hoogten ingevoerd en de normaalvergelijkingen
opgesteld. Uit de verschillende stellen normaal vergelijkingen
worden de onbekenden geëlimineerd, totdat alleen gemeen-
200 i