Functies h A(£ s)
Gewichtscoëfficiënten YJi A(p e), (p s) Ar
A.CA.T
ACUT (UCUT)'1 UCAT
De vereffening van elk deelnet leverde ook een schatting op van
de variantiefactor, uit:
We weten uit de gewichtsformule dat de variantiefactor a2 200 is
Nu is de verdeling van de statistische grootheid S2/<r2 bekend:
Als cj2 nu zoveel groter is dan a2 dat we vinden dat we niet meer van
toeval kunnen spreken, dan moeten we aannemen dat er syste
matische fouten of modelfouten zijn bij onze opzet van het ver
effeningsprobleem we hebben bijvoorbeeld de voorwaarden ver
keerd opgesteld, of de gebruikte waarden van de zwaartekrachts
versnelling zijn niet goed. Een andere mogelijkheid is echter dat
sommige waarden t- die de verschillende landen hebben opgegeven
te klein zijn, zodat de waarnemingen in werkelijkheid onnauw
keuriger zijn dan opgegeven.
Welnu, uit de toetsing van de a2 uit de deelnetten bleek, dat deze
grootheid in twee van de vier deelnetten significant te groot was.
Maar de onderlinge vergelijking der S2, met behulp van een ander
soort F-toets:
F
leverde op dat ze niet significant van elkaar verschilden, zodat we
op vrij goede gronden konden aannemen dat zich niet zozeer duide
lijk modelfouten in die twee deelnetten hadden voorgedaan, als wel
te optimistische opgaven van t2. Ook de tweede fase en de ver
effening als geheel beschouwd leverden een significant te hoge
schatting van de variantiefactor; deze was voor het hele net 405,
wat dus teveel van 200 afwijkt om aan het toeval toegeschreven
te kunnen worden. Met deze waarde 405 zijn dan ook de
gewichtscoëfficiënten vermenigvuldigd om de varianties en co-
varianties der vereffende hoogten te verkrijgen. De standaard
afwijkingen lopen op van nul in Amsterdam tot 1,5 cm in België,
4 cm in N. Frankrijk, 6 cm in Z. Frankrijk en tot 10 cm in Spanje.
Verder 1 cm in Duitsland, 2 cm in Zwitserland en Oostenrijk en
3 cm in N. Italië. En 2 cm in Denemarken, 4 cm in Z. Zweden,
7 cm in Z. Noorwegen, 20 cm in N. Zweden en 24 cm in Finland en
N. Noorwegen.
102
-•> gik^k
(7"
O
°i> °n>