de differentialen van de onbekenden of onafhankelijk verander lijken voor tot op een grootte-orde die in de buurt ligt van 3 dm, gesteld weer dat de ketting 400 km lang is. We zagen reeds eerder dat deze grootte-orde verwaarloosd werd, zodat we nu in wezen een voorwaarde hebben gekregen, waarin geen onbekenden voorkomen. Evenals we reeds bij de ellipsoïdische richtingen r* zagen, verdwijnt hier verder het stochastische karakter van de schietloodafwijking, zodat de laplacevoorwaarde tezamen met de driehoeksvoorwaarde in de eerste fase vereffend kan worden. Een analoge gedachtengang kan worden toegepast op de lengte verhouding van de driehoekszijden, waaruit de zgn. basisvergelijking volgt. Ook hierin mag de invloed van de onbekenden verwaarloosd worden. Proefberekeningen wijzen er echter op, dat de hier toe te passen verwaarlozing groter is dan bij de laplacevoorwaarde. Dit zou dus betekenen dat basissen dichter bij elkaar moeten liggen dan laplacepunten. Tot nu toe beschouwden we alleen driehoekskettingen. Nog nagegaan moet worden óf en in hoeverre een en ander van toepassing verklaard kan worden op driehoeksnetten. We zouden ons naar aanleiding van de resultaten hiervan wellicht kunnen afvragen of een strenge vereffening van uitgebreide drie hoeksnetten, bv. het Westeuropese, wel mogelijk is. Misschien dat splitsing in deelnetten, zoals bij het Europese waterpasnet een op lossing geeft. Het is echter ook mogelijk dat we hierdoor alleen een verschuiving van de moeilijkheden krijgen. Dit zijn problemen die nog nagegaan moeten worden. Bij een vereffening op de ellipsoïde krijgen we in principe weer dezelfde opzet als bij de bol. De moeilijkheden worden echter nog meer gecompliceerd, doordat we hier over het algemeen niet kunnen werken met strenge formules. Dit uit zich al direct bij de opstelling van de totale differentiaal dP en meer in het bijzonder bij de af leiding van de functionele transformatiegrootheid VT, zoals we die zagen optreden bij de vervanging van kettingen door directe verbindingslijnen. Wij moeten dus differentiaalformules tot onze beschikking hebben, die het verband aangeven tussen de veranderingen of differentialen van de eindpunten van een geodetische lijn. Met het oog op de vervanging van kettingen door geodetische lijnen moeten deze betrekkingen voor lijnen van 400 km op zijn minst betrouwbaar zijn tot op 3 dm. Hiertoe kunnen we gebruik maken van de diffe rentiaalformules van Helmert of Jordan, terwijl een meer elegante vorm gegeven wordt door Ölander. Al deze uitdrukkingen voor dezelfde vorm vertonen echter kleine verschillen, terwijl het verder moeilijk is om de waarde te bepalen van de opgegeven nauwkeurigheden zoals die uit proeven zouden blijken. Hoewel deze proefberekeningen namelijk met veel zorg waren uitgevoerd, werden anderzijds invloeden over het hoofd ge zien die niet verwaarloosd hadden mogen worden. Ill

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1960 | | pagina 49