68
mus e.d. blijken te bevatten. Is het ook niet zo bij de geodeten?
Welke jonge onderzoeker zal niet in eerste instantie geboeid worden
door wetenschapsgebieden in opkomst, als fotogrammetrie en gravi-
metrie Of door het magische begrip „vormbepaling der aarde"
Het is zo gemakkelijk neer te zien op dat, wat men wel eens
karakteriseert met de neerbuigende uitdrukking „lagere geodesie".
En toch weet ik bij ervaring dat deze „huismus der geodesie" een
zo bij uitstek boeiend onderzoekveld verschaft. Boeiend, maar ook
moeilijk. Want hier heeft men ogenblikkelijk te maken met een
kritische— soms haast kritieke toetsing van zijn theorieën door
de grote groep van in het vak doorknede praktici, een controle die
wel eens te vaak ontbreekt op de bespiegelingen in de hogere
geodesie. Zelfkritiek is ook een vak, maar gidsen zijn hiervoor
schaars, zo men niet als harde leermeester de correctie in de maat
schappij ziet.
Maar nu genoeg van dit spel van woorden en vogels. Ik wil liever
aan de hand van een schets van eigen ontwikkeling L een indruk
geven van het arbeidsveld van het laboratorium, waarbij nog vele
aspecten aan de orde zullen komen.
Uit mijn studententijd herinner ik mij nog hoezeer het mystieke
waas rond de foutentheorie aantrok. In 1937 al gaf Tienstra de
grondslag van zijn ideeën, twintig jaar later neergelegd in zijn
bekende boek [2]. Hij legde er toen reeds de nadruk op, dat men in
navolging van de ideeën van Reichenbach [3] te maken had met
twee soorten definities, de kennistheoretische en de toevoegings
definities. Met nadruk stelde hij vast, dat „het meten zich afspeelt
op het gebied der toevoegingsdefinities".
In mijn dictaat, hiertoe nog eens nageslagen, is deze materie
samengevat in slechts één bladzijde, geen wonder dat de betekenis
ervan duister bleef. Maar wat wil men ook, we leerden toch in de
propaedeutische wiskunde alles te bewijzen en waar was hierbij
plaats voor toevoegingsdefinities
Vlijtig zocht ik daarom naar „bewijzen", vond deze ook, in
Czubers Theorie der Beobachtungsfehler, in Jordans Handbuch
der Vermessungskunde, in Whittaker en Robinsons Calculus of
Observations [4]. Maar waarom dan Von Mises, Kamke, Reichen
bach [5] e.a. zoveel bladzijden nodig hadden om hetzij eikaars,
hetzij andermans redeneringen aan te vallen, dat was en bleef een
duistere zaak. En waarom had Schols nooit zijn gedoceerde stof
over de foutentheorie en vereffening willen publiceren, terwijl hij
toch voor een autoriteit doorging op dit gebied Uit het aanhangsel
van Schols Landmeten en Waterpassen [6], na zijn overlijden
gepubliceerd door Thijs, bleek toch een bevredigende opbouw van
de materie mogelijk?
Daar kwam bij, dat het woord „kennistheorie" ons weinig zei,
immers voor filosofie was geen plaats in het reeds overladen studie
programma. Ook de aanval op de curve van Laplace-Gauss was