verzameling (die het best alfabetisch op trefwoord kan worden
geordend) te lichten, om de betrokken nummers onmiddellijk te
kunnen aflezen. Dat is echter nog steeds een ééndimensionale
selectie. Het voordeel blijkt pas als men begrippen gaat combineren.
Men wil bijv. weten of er een aanschrijving bestaat over speciale
kleding voor chauffeurs op dienstauto's. Men licht dan de kaarten
met de trefwoorden „kleding", „.chauffeurs" en „dienstauto's", en
legt ze op elkaar. Kan men ergens door de drie kaarten heen kijken,
dan betekent dat dat ze op dezelfde plaats zijn geponst. Maar dan
correspondeert dat gaatje ook met het nummer van een document
waarin de drie begrippen gecombineerd voorkomen. Aan het trucje
met de corresponderende gaatjes, waar men doorheen kan kijken,
dankt deze selectiemethode haar naam. Zij wordt veel toegepast in
documentatie-instituten, waarbij voor de trefwoorden „uniterms"
worden gebruikt (een soort „basic language" van onderling gelijk
waardige grondbegrippen). Loosjes beschrijft in zijn „Documen
tatie van wetenschappelijke litteratuur" op blz. 132 een inte
ressante variant op het beschreven hulpmiddel: de deltakaart,
waarbij niet in ruitjes, maar op kruispunten van lijnen, die een vis
graatschema vertonen waaraan een driehoekspatroon ten grondslag
ligt (vandaar de naam), geponst wordt. Bij de gemeentelijke land
meetkundige dienst van de stad Keulen wordt het systeem toege
past voor de litteratuurdocumentatie met uniterms als „Gesetz",
„Bau", „Land" enz. Een beschrijving bevat nr. 1 van de litteratuur
lijst.
Het aantal kaarten (begrippen, trefwoorden) is onbegrensd. Het
aantal te verwerken publikaties wordt bepaald door het aantal
hokjes: 6000 dus. Maar men kan bij een groeiende verzameling
gewoon doornummeren en een serie vervolgkaarten aanleggen, die
men door een cijfer, letter of door een afwijkende kleur kenmerkt.
Trio handponskaarten
Ook deze kaarten worden door Ahrend (Aliform) in de handel
gebracht. Ze bestaan in allerlei formaten (A4, A5, A6). In onbe
werkte toestand vertonen ze aan één of meer randen (meestal de
onderrand, soms onder- en bovenrand, en ook wel aan alle randen)
een aantal gaatjes. Het uiterlijk verschil met de doorzichtkaarten
en I.B.M.-ponskaarten is, dat ze dus reeds geponst geleverd worden.
Omdat de gaatjes aan de rand(en) te vinden zijn, worden ze ook wel
randponskaarten genoemd. Het middenstuk van de kaart blijft vrij
voor het stellen van aantekeningen (bijv. titelbeschrijving en
referaat van een boek of tijdschriftartikel, of de gegevens van een
perceel). Om een gegeven in de kaart vast te leggen, worden volgens
een bepaald schema twee gaatjes door een stansapparaat tot een
sleuf verenigd (sleufponskaarten) of wel één of twee gaatjes tot de
rand toe uitgekeept (inkepingsponskaarten)Als uit de ongeordende
verzameling kaarten die kaarten moeten worden geselecteerd welke
het vastgelegde gegeven bevatten, steekt men een lange naald
146