147 door het hele pakket, op die plek, waar het gegeven door een sleuf of keep is gestanst. Daar alle kaarten op dezelfde plaatsen gaatjes vertonen, kan men dat ongestoord doen. Als men nu de verzameling losschudt, blijven alle kaarten waarin het gezochte gegeven niet is aangebracht, op de ingestoken naald hangen. Is het gegeven wel aangebracht, dan is er ter plaatse een sleuf of keep. De kaarten die deze bijzonderheid vertonen, zullen door het schudden uit de ver zameling over de lengte van de sleuf naar beneden zakken (sleuf ponskaarten) of er zelfs buiten uit gaan steken (inkepingspons kaarten) Men drukt nu de kaarten weer bij elkaar. De geselecteerde exemplaren steken boven of buiten het pakket uit. Hoe meer rijen gaatjes er zijn aangebracht, hoe meer combinaties van twee of meer gaatjes, dus hoe meer sleuven, er te maken zijn, des te meer gegevens kunnen worden verwerkt. De selectiviteit wordt daardoor vergroot. Men kan ook hier met combinaties van begrippen werken voor welker selectie uiteraard meer naalden moeten worden ge bruikt. Maar toch is het aantal te verwerken gegevens, hoewel groot, niet onbeperkt. In tegenstelling tot de doorzichtkaarten ligt hier de beperking dus in het aantal gegevens; het aantal te ver werken publikaties (of percelen) is daarentegen onbegrensd. Voor het bijeenhouden der kaarten en het inbrengen der naalden beschikt men over selecteertoestellen, die bestaan uit twee door lange stangen verbonden platen van plexiglas, waarin dezelfde ponsingen zijn aangebracht als in de kaarten zelf. Hierin wordt het ongeordende pakket kaarten gezet. Tussen de twee vaste eind- platen kan, op de verbindingsstangen, een beweegbare plaat, verder gelijk aan de eindplaten, heen en weer schuiven, die dient om pakketten kaarten van verschillende omvang vast te kunnen zetten. Bij sleufponskaarten zouden, in beginsel, niet alleen aan de rand, maar over het gehele veld ponsingen en dus sleuven, kunnen voor komen, maar dat is onpraktisch. Het midden blijft vrij om het te kunnen beschrijven. Bij inkepingsponskaarten treft men niet meer dan twee rijen gaatjes aan, aan elk der vier randen. Soms worden twee, soms wordt slechts één gaatje, tot de rand toe uitgekeept („diepe" en „vlakke" inkepingen). Het is de kunst om voor elk op te nemen gegeven een zo gering mogelijk aantal ponsingen in be slag te nemen, door handige combinaties („sleutels") van sleuven c.q. vlakke en diepe inkepingen. Hoe minder gaatjes men voor een gegeven in beslag neemt, hoe meer er voor andere overblijven. Er kunnen dan meer gegevens worden opgenomen, de selectiemogelijk heden worden talrijker. Aan dit vraagstuk van de „Verschlüsselung der Angaben" wordt in het boek „Die Handlochkarte" (A.W.V. Schriftenreihe nr. 146, Agenor-Verlag, 1958) veel aandacht ge schonken door H. Draheim (blz. 59-87). Van Draheim is ook de publikatie „Zur Dokumentation der geodatischen Literatur mit Dezimalklassifikation und Randlochkarten" (A.V.N. I954> nr- I0> blz. 267-280). Hij behandelt hierin toepassing van inkepingspons kaarten. De sleufponskaarten worden besproken door Krehl in

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1960 | | pagina 21