kracht' te verkrijgen; het streven is op 'een wettelijke grondslag' voor het kadaster gericht." Even verder vervolgt hij: „Wordt er nog naar gevraagd uit welke hoek de hervormingsplannen komen Is het zo, dat blijkt van een streven om toch voor alles hetgeen rechtens heeft te gelden in acht te nemen, of zou het kunnen zijn, dat de geodeten zich aan de privaatrechtelijke maatstaven minder gelegen laten liggen dan men mag veronderstellen Kortom houden de landmeters zich aan ons privaatrecht of slaan zij een eigen weg in, en is het, alsof het burgerlijk recht naar hun wensen dient te worden omgevormd?" De scherpte van dit verwijt, dat rechtstreeks gericht is tegen de landmeter van het kadaster, tracht de schrijver daarna niet dan nadat hij voor de zoveelste maal er op gewezen heeft, dat in de relatie openbaar register-kadaster dit laatste een heel eind achteraan behoort te komen enigszins weg te nemen met de volgende woorden: „De landmeters zijn, naar ik meen te weten, niet minder dan wie ook overtuigd van de betekenis, aan onze privaatrechtelijke begrippenwereld te hechten. Waarom dan de indruk gewekt dat het anders is, dat zij tegen ons burgerlijk recht wensen op te tornen? Wat valt van een zodanige activiteit te verwachten?" De schrijver trekt in twijfel of het zin heeft een beroep te doen op de betekenis van buitenlandse ka dasters ten einde aan te tonen dat het kadaster in Nederland niet deugt. En al zou men dit doen, dan zal men, gezien de mening van een door hem geciteerde Franse en Duitse schrijver toch tot de conclusie moeten komen, dat in Frankrijk en Duitsland het ka daster op privaatrechtelijk terrein al evenmin een woord mag mee spreken als bij ons. Tot slot neemt de schrijver nog eens de metingsresultaten onder de loep, krijgen de „aanwijzingen op het terrein" nog een extra beurt, waarbij hij weer vaag een suggestie doet voor het instellen van een soort meetbrief en eindigt hij deze beschouwingen met de conclusie: „Metingsuitkomsten vormen geen zelfstandig materiaal". Veel van wat Mr. Nakken schrijft mag bekend worden veronder steld en veel kunnen we geheel onderschrijven. Men zou echter de vraag kunnen stellen of die uitstalling van mankementen, die ons allen min of meer bekend zijn, wel enige zin heeft. Wat ons het meest interesseert is de strekking van het gehele betoog. Heeft dit wel een strekking? Na lezing en herlezing kunnen we slechts tot de slotsom komen, dat de schrijver eigenlijk zeer tevreden is met de bestaande toestand, mits een ieder op eigen terrein blijft en vooral de „geodetisch ingenieur" zich afzijdig houdt van alles wat tot het domein van rechts- en wetgeleerden behoort; wel streven naar verbetering van het kadaster, doch het civiele recht met rust laten, is zijn devies. Desondanks kunnen wij een ieder die het wel meent met „Hypo theken en Kadaster" (of is het „Kadaster en Hypotheken" aanraden het artikel van Mr. Nakken te lezen en te herlezen, al was het slechts om een scherper beeld te krijgen van het probleem 175

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1960 | | pagina 49