178
dat rechtspersonen, waaronder ook publieke lichamen, pietluttiger
zijn dan natuurlijke personen, als het gaat om zich zekerheid te ver
schaffen voor ,,hun" eigendom.
Het behoeft geen betoog dat de grensverzekering de bijzondere
belangstelling van de schrijver heeft; de taak van het kadaster
is voor hem in de eerste plaats de ruimtelijke uitgestrektheid der
percelen plaatselijk door tekens en daarnaast door middel van
registratie zichtbaar te maken. De belangen van de Staat en die
van de rechthebbenden eisen volgens hem ook heden nog een
duidelijke aanduiding van de perceelsgrenzen en hun verzekering.
Wat daarna volgt is een vurig pleidooi voor een verplichte af
paling. De schrijver is er van overtuigd dat het algemeen belang
het best gediend wordt door de plaatselijke afpaling. Het wordt
niet gediend door een weergave van de grenzen met behulp van
abstracte tekenbeelden, d.w.z. op ambtelijke kaarten. Beslissend is,
dat de oorspronkelijke wil van partijen aan het object is zichtbaar
gemaakt, duurzaam van een kenteken is voorzien. Want een
lijn is niet grens omdat hij op de kadastrale kaart voorkomt, maar
de lijn staat op de kadastrale kaart omdat hij grens is. De ordening
van de bodem is niet door getallen en kaarten te verwezenlijken.
We (lees: de Staat, het kadaster, de landmeter, v. H.) moeten
die ordening door getallen en kaarten beschermen. De ervaring
leert, naar het oordeel van de schrijver, dat abstracte perceels
grenzen (dus slechts door getallen en kaarten vastgelegd) het
meest tot processen aanleiding geven. Daarom wijst hij een kadaster
met niet afgepaalde grenzen, een zgn. zuiver coördinatenkadaster
volstrekt af, daarbij het nadeel, dat de plaatselijk verzekerde grens
kan gaan afwijken van de (abstracte) kadastrale, op de koop
toenemend.
Al kunnen we niet alles wat Reist tot dusverre beweert onder
schrijven, ook al omdat gevoelsoverwegingen in zijn betoog een
te grote rol spelen, toch hebben we bewondering voor de krachtige
wijze waarop hij zijn ingenomen standpunt weet te verdedigen.
Het is dan ook jammer dat uit hetgeen volgt blijkt, dat het hem er
om te doen is uiteindelijk voor zichzelf de plaats in de maatschappij
te bepalen.
De ontwikkeling van de taak van de landmeter (de schrijver
doelt hier op de wijziging in de methode van grensvastlegging en
grensuitzetting, welke laatste aanvankelijk met behulp van de
kaart, doch thans uitsluitend aan de hand van meetcijfers mag
geschieden) leidde er toe dat de landmeetkundige ingenieur welis
waar niet de jure, maar dan toch de facto grensrechter werd.
Wel erkent hij dat de grensvaststelling door de landmeetkundige
ingenieur juridisch gezien een .technisch" bewijs is, maar daar het
meestal het enige (technische) bewijs is, blijft de rechter in de
meeste gevallen geen keuze. Daar vooral daar, waar men slechts
over het „oude" kadaster beschikt, de grensbepaling lang geen
eenvoudig werk is, ziet de schrijver in een dergelijke grensbepaling