interessantste. Want deze technici kunnen niet volstaan met hun technische kennis; zij komen immers geregeld met problemen in aanraking, die een juridisch aspect vertonen. Hier gaat het om problemen, die weliswaar hoofdzakelijk in het technische vlak liggen, doch welker oplossing zonder inachtneming van de juri dische consequenties en de administratiefrechtelijke vormen niet wel mogelijk is. Besturen geschiedt door het verrichten van bestuursdaden. Elke bestuursdaad wordt uiteindelijk bepaald door het recht. Deze situatie dwingt de technische ambtenaar der administratie meer dan in het algemeen gebruikelijk is zich met de vraagstukken van administratief recht en bestuurskunde vertrouwd te maken. De methode van werken van de technicus is in wezen rationeel. Met gebruikmaking van zo weinig mogelijk middelen tracht hij langs de kortste weg het gestelde doel te bereiken. Pas in tweede instantie vraagt hij naar de juridische mogelijkheden en beper kingen. Vanuit de doelstelling bezien, acht de schrijver dit een ver blijdende gang van zaken, maar ze leidt er volgens hem toe dat met de beginselen van de rechtsstaat geen rekening wordt ge houden. Daarom moet juist de technische ambtenaar van de ad ministratie zich als eerste eis stellen dat zijn bestuursdaden in overeenstemming zijn met het geldende recht. Want belangrijker dan het met de bestuursdaad beoogde doel, is de mens die de handeling moet uitvoeren. Teneinde nu te bepalen aan welke eisen de ambtenaren van een technisch orgaan van hoog tot laag moeten voldoen, verwijst de schrijver naar de studie die Fayol hieromtrent maakte. Deze kwam tot de volgende resultaten 1. In een technische dienst moet het grootste deel der ambtenaren overwegend technisch geschoold zijn. 2. In een kleine dienst moet ook de leider overwegend technische scholing hebben. 3. Met de grootte van het orgaan neemt ook de betekenis van de administratieve scholing toe. 4. De chefs van grote technische instellingen moeten hoofdzakelijk over administratieve kwaliteiten beschikken. 5. Laatstgenoemden moeten daarnaast ook over voldoende tech nische kennis beschikken. Naar het oordeel van de schrijver zijn deze resultaten volledig van toepassing op de overheidsdiensten van kadaster en cultuur techniek. De problematiek schuilt z.i. in punt 5 (in verband met punt 4). Voorop staat dat de chef van een grote dienst in de eerste plaats over administratieve kwaliteiten moet beschikken. Daar de meeste overheidsorganen volgens het monocratische principe zijn ingericht, waardoor de uiteindelijke beslissing komt te liggen bij de leider, betekent zulks juist voor de meettechnische diensten (w.o. „het kadaster") dat de topfunctionarissen daarvan van huis uit ook technici moeten zijn, doch technici die naast hun 182

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1960 | | pagina 56