198 Ik heb het hypotheekkantoor en het kadaster dan niet meer nodig. Immers wat de akte omtrent de grenzen bepaalt is hier beslissend. Wat hierin als object van het transport is omschreven is aan mij in eigendom overgegaan en niets anders. En dat blijft ook zo, indien wat wel niet veel zal voorkomen later bij de verwerking van de gegevens van die akte in het kadaster de zgn. toepassing een vergissing zou zijn gemaakt, waardoor volgens het kadaster de grenzen van mijn perceel niet met de zijden van die rechthoek zouden samenvallen. Het feit dat op het kantoor van het kadaster een verkeerde lijn wordt getrokken of een verkeerd meetcijfer wordt opgeschreven kan immers niets van mijn grond aan een ander doen overgaan. Wat heeft men dan voor nut van het kadaster? Dat is niet zo eenvoudig met een paar woorden te zeggen. Het eigenaardige is nl. dat het kadaster helemaal niet is ingesteld als middel tot het beslechten van grensgeschillen. De instelling daarvan is geschied ter wille van de heffing van de grondbelasting. In de tijd van Napoleon is men met de samenstelling van het kadaster begonnen, nl. in 1811; in 1832 was men daarmee klaar, behalve in de provincie Limburg waarvoor het kadaster pas in 1843 werd voltooid. De gegevens waarvan bij die samenstelling werd uitgegaan werden verkregen van de eigenaren, die werden uitgenodigd om bij de opmeting tegenwoordig te zijn en de nodige inlichtingen te verschaffen, en indien zij aan de uitnodiging geen gevolg gaven nam men genoegen met inlichtingen van aangrenzende eigenaren of van andere aanwijzers. Het is wel duidelijk dat bij deze methode van werken de kans op onjuistheden bijzonder groot was. De aan wijzingen van de eigenaren zelf behoeven niet juist te zijn geweest. Deze zullen veelal de grenzen van de grond die bij hen in gebruik was als de grenzen van hun eigendom hebben beschouwd, doch de gebruiksgrenzen en eigendomsgrenzen behoeven helemaal niet samen te vallen. Vaak gaan de eerste van de laatste afwijken doordat ongemerkt een sloot of andere afscheiding in de loop der tijden wat wordt verplaatst. Een waarborg dat de personen die zich als eigenaar aanmeldden dit ook waren, was er, voor zover mij bekend, niet, althans niet voldoende. Dat de aanwijzing door personen die geen eigenaren waren nog met meer reserve moet worden bezien dan die van de eigenaren zelf, behoeft geen betoog. Nu zou dit alles niet zo erg zijn, indien de gebruiksgrenzen, die veelal wel zullen zijn aan gewezen, sindsdien maar op dezelfde plaats waren gebleven. Zou dat het geval zijn geweest, dan zou de verjaring er op den duur wel voor hebben gezorgd dat die gebruiksgrenzen, voorzover zij niet met de eigendomsgrenzen samenvielen, toch eigendomsgrenzen werden. Het nare is echter dat het verschuiven van die gebruiksgrenzen ook na de samenstelling van het kadaster wel zal zijn voortgegaan, en de gebruiksgrenzen dus ook van de kadastrale grenzen zijn gaan afwijken. De verjaring zal er na verloop van tijd verder wel voor hebben gezorgd dat ook de eigendomsgrenzen van de kadastrale grenzen zijn gaan afwijken. Doet zich zo'n geval van afwijking van

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1960 | | pagina 12