van de beide percelen op de kadastrale grens en erkenning van zijn recht van eigendom op de strook tussen de schutting en de kadas trale grens. Van Alphen heeft de zaak gewonnen. Hier werd klaar blijkelijk aangenomen op grond van de inhoud van de akten, dat percelen met geen andere dan de kadastrale grenzen werden over gedragen. Mogelijk gaf de tekst van die akten wel grond tot die opvatting, doch ik acht het niet uitgesloten dat verkopers en kopers toen werd overgedragen niet die onzichtbare kadastrale grens doch de schutting als de begrenzing tussen de beide percelen hebben gedacht. 2e. de zaak Van Loo-Beelen (H.R. 27 juni 1930 N.J. 1930P. 1317). Hier werd een uit verschillende aaneensluitende kadastrale per celen bestaand landgoed in percelen geveild. Een perceel, dat door Van Loo werd gekocht werd behalve met de kadastrale kenmerken aangeduid als het tot veilingperceel 23 behorende gedeelte van het Rikkerbosch, en het andere, dat door Beelen werd gekocht, eveneens met de kadastrale kenmerken, doch bovendien als de tot veilingperceel 29 behorende kamp bouwland achter Essenburg aan het Lange Pad. Tussen dat bouwland en dat bos, die aan elkander grensden, liep een sloot. Blijkbaar beschouwde Beelen, de koper van het bouwland, die sloot als de grens van het door hem gekochte perceel. Het bleek echter dat de grens volgens de kadastrale ken merken niet langs die sloot langs het bos liep, doch niet minder dan 30 meter van dat bos verwijderd, ongeveer evenwijdig aan die sloot, over het bouwland. Tussen die sloot en de kadastrale grens lag dus een strook van 30 meter breed, die ongeveer 100 meter lang bleek te zijn. Beelen had die strook als zijn bouwland in gebruik genomen, en daarop beschouwde Van Loo dat als inbreuk op zijn eigendoms recht, en vorderde voor de rechter verklaring voor recht dat hij daarvan eigenaar was en veroordeling van Beelen om zich van verdere inbreuk daarvan te onthouden. In dit geval werd echter op grond van de omschrijvingen in zowel het veilingboekje als in de koopakten aangenomen, dat partijen niet de bedoeling hadden gehad de kadastrale aanduidingen als grondslag van de verkoop te doen strekken, maar dat zij de sloot als grenslijn hebben gewild, omdat die sinds mensenheugenis de feitelijke grens tussen de beide percelen vormde. Deze grenslijn zullen partijen dan ook wel hebben bedoeld. Dat het kadaster ons niet steeds met zekerheid kan leren waar de grenzen van een aan een bepaalde persoon toebehorend stuk grond liggen, meen ik hierdoor wel te hebben aangetoond, doch betekent dit nu ook dat het kadaster een voor het vaststellen van die grenzen totaal nutteloze instelling is Geenszins. In de eerste plaats kan het kadaster vrijwel volkomen zekerheid geven wat de grens van een gedeeltelijk overgedragen perceel aan gaat, indien men alvorens tot het transport over te gaan, van dat over te dragen gedeelte een nieuw kadastraal perceel laat maken. 201

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1960 | | pagina 15