bevorderen is de Commissie bereid gevonden zich bij het ontwerp
van de Regering neer te leggen.
Met de wet van 9 april 1959 zijn, zoals inmiddels is gebleken,
inderdaad de beletselen voor een goede voortgang der procedure
weggenomen. Hiermee is tevens het einde ingeluid van de toen
reeds meer dan vijf jaren van rechtsonzekerheid en van belemmering
van het normale rechtsverkeer. Gedurende deze periode is in nauwe
samenwerking met de betreffende notarissen veelvuldig de passende
omschrijving gevonden voor de te transporteren en te bezwaren per
celen of gedeelten daarvan, terwijl enige afremming der transacties
somtijds wenselijk en mogelijk is gebleken. De enkele beslagen die
zijn gelegd, hebben gelukkig geen executie tot gevolg gehad.
Bij het opmaken van de eindbalans is de vraag van belang, of de
procedure „Beekbergen" nog vruchten heeft opgeleverd voor de
toekomst. De nieuwe Ruilverkavelingswet 1954 sluit herhaling
uit, aangezien aan de begrenzing van het blok geen beperkingen
meer zijn opgelegd. Als winstpunt moet echter worden be
schouwd de overweging van de Hoge Raad, dat in de Ruilver
kavelingswet een aantal fasen dient te worden onderscheiden, die
elk voor zich de mogelijkheid bieden van indiening van bezwaren,
voor zover betreft die enkele fase. Weliswaar vormen de bepalingen
der wet een onlosmakelijk geheel, de bedoeling is echter tevens
verschillende onderdelen in hun werkingssfeer van samenstelling,
tervisielegging, bezwarenbehandeling en vaststelling, los van elkaar
te beoordelen.
In de arresten van de Hoge Raad wordt bevestigd dat bezwaren
slechts betrekking kunnen hebben op de fase, waarin deze zijn
uitgebracht, en niet op voorgaande fasen waarvoor de geldende
termijn is verstreken, of wel de Rechtbank reeds heeft beslist.
De door de Procureur-generaal subsidiair, meer en meest sub
sidiair aangevoerde middelen voor cassatie zijn niet in behandeling
gekomen. Belangrijk is toch wel of, en zo ja hoe, de Rechtbank een
oordeel zou kunnen uitspreken omtrent bezwaren tegen de vast
stelling van het blok of tegen de toepassing van de artikelen 2 en 10
der Ruilverkavelingswet, aangenomen dat deze te rechter tijd zijn
ingediend.
In zijn toelichting geeft de Procureur-generaal de mening, dat de
Rechtbank zonder toetsing moet aannemen dat percelen, bedoeld
in artikel 10 lid 1 sub 3e en 4e, opgenomen in het blok, voldoen aan
de voorwaarden van artikel 10 lid 2, en dat ruilverkaveling daarvan
door het belang van de landbouw zou kunnen worden gevorderd.
Slechts zou de Rechtbank zich ervan moeten kunnen overtuigen,
dat de het blok vaststellende autoriteit redelijkerwijs het vervuld
zijn van de vereisten kon aannemen. Hoewel artikel 10 in de wet
1954 niet is overgenomen, is de strekking van het nieuwe artikel 9
lid 3, met het oog op lid 4 en artikel 2, van vergelijkbare aard.
273