In zijn conclusie voegt de Procureur-generaal met betrekking
tot het bezwaar van het Sint Peters Gasthuis hier nog aan toe:
277
7 februari 1955, Staatsblad 45, 2 van de Wet op de Regterlijke Organisatie,
doordat de Rechtbank, uitgaande van de stelling, dat zij haar mede
werking niet mag verlenen tot een toedeling van kavels, welke het gevolg
zoude hebben, dat in het kader van de ruilverkaveling zonder dat zich
voordoet een geval voorzien in het 2e lid van artikel 10 en tegen de wil
van de eigenaar een door de wet (waarbij de Rechtbank blijk geeft
bepaaldelijk te denken aan het voorschrift van artikel 2) niet gewilde
eigendomsovergang zoude plaats vinden van gronden die buiten de ruil
verkaveling hadden behoren te worden gehouden, het plan van ruil
verkaveling en de door de Rechter-commissaris vastgestelde kavel
indeling van onwaarde verklaart, voor zover betreft de gronden bedoeld
in artikel 10 lid 1 sub 4e, voor zover niet van toepassing is het gestelde
in het tweede lid van dat artikel, en de kavelingen, waarbij deze gronden
betrokken zijn, zulks ten onrechte, omdat:
ie. de Rechtbank zonder toetsing moet aannemen, dat percelen, bedoeld
in artikel 10 lid 1 sub 3e en 4e, opgenomen in het blok, voldoen aan de
voorwaarden van artikel 10 lid 2;
2e. de Rechtbank zonder toetsing moet aannemen, dat ruilverkaveling
daarvan door het belang van land-, tuin- of bosbouw, veehouderij of
vervening zou kunnen worden gevorderd;
3e. de Rechtbank in ieder geval niet de vraag mag stellen of haar van de
onder 1 en 2 bedoelde vereisten van ruilverkaveling is gebleken, maar
of de het blok vaststellende autoriteit redelijkerwijze het vervuld zijn
van die vereisten kon aannemen;
meer subsidiair: Schending, althans verkeerde toepassing van de
artikelen 10 van de Ruilverkavelingswet 1938, 134 van de Ruilverkavelings-
wet 1954 en 3 van het Koninklijk Besluit van 7 februari 1955, Staatsblad
45, doordat de Rechtbank oordeelt dat artikel 10 lid 2 strikt moet worden
toegepast en derhalve alleen in die gevallen, wanneer voor een bepaaldelijk
beoogde en voorziene aansluiting als bedoeld, de beschikking moet worden
verkregen over een perceel, hetwelk eigenlijk niet in het blok mocht
worden opgenomen, waarvan haar niet is gebleken en in strijd met de
wet acht de stelling van de Centrale commissie, „dat nimmer kan worden
volstaan met alleen die gronden in het blok op te nemen, die voor wegen
en waterlopen nodig zijn of daarbij betrokken zijn, daar dit tengevolge
zou hebben dat de percelen oneconomisch worden gesneden, wat weer
ten nadele zou zijn van de stedebouwkundige bestemming", evenals de
stelling „dat men, om die eigenaren, wier gronden door de nieuwe wegen
en waterlopen worden getroffen te kunnen compenseren, genoodzaakt is
een grotere en ruimere begrenzing te nemen, zodat ook voor de gronden
in het uitbreidingsplan zo mogelijk een goede kavelindeling tot stand
wordt gebracht",
zulks ten onrechte, omdat de Rechtbank artikel 10 lid 2 te eng opvat,
immers deze bepaling afwijking van artikel 10 lid 1 sub 3e en 4e zonder
meer toestaat, wanneer zulks in het algemeen „met het oog op" de aan
sluiting van wegen, waterlopen en kaden met de daartoe behorende
kunstwerken noodzakelijk is, hetgeen niet beperkt behoeft te zijn tot de
percelen die voor wegen en waterlopen zelf nodig zijn of daarbij direct
betrokken zijn.
„meer subsidiair: II. Schending, althans verkeerde toepassing van de
artikelen 2 en 10 van de Ruilverkavelingswet 1938, artikel 134 van de
Ruilverkavelingswet 1954 en artikel 3 van het Koninklijk Besluit van
7 februari 1955, Staatsblad 45; 35, 36 van de Woningwet, doordat de
Rechtbank overweegt dat verkaveling slechts dan behoort plaats te vinden,
indien zulks geschiedt ter bevordering van land-, tuin-, en bosbouw,
veehouderij of vervening, van hoedanige bevordering bij verkaveling van