279 matigheid te toetsen, alles voor zover de wet naar letter of strekking deze bevoegdheid niet aan de Rechtbank heeft onttrokken". Uit het vonnis kan men afleiden, dat de Rechtbank als een materieel gebrek (ten aanzien waarvan toetsing niet is uitgesloten) bijvoor beeld zou beschouwen, dat een ruilverkaveling in het geheel niet geschiedt in het belang van land-, tuin- of bosbouw, veehouderij of vervening als in artikel 2 der wet bedoeld, en als een formeel gebrek bijvoorbeeld de ondeugdelijkheid of het geheel achterwege blijven van het in de wet voorgeschreven ter inzage leggen van stukken. Mij komt deze mening hierom niet juist voor, omdat ik weliswaar begrijpen kan, dat men het onbevredigend vindt dat de rechter zijn medewerking zou moeten verlenen aan een ruilverkaveling die in het geheel niet had mogen geschieden of waarvan rechthebbenden wellicht in het geheel niet hadden kunnen kennis dragen, maar niet kan aannemen, dat reactie hiertegen passen zou in de be rechting van een geschil als bedoeld in artikel 78. Veel eerder zou ik dan aannemen, dat bij deze en dergelijke tekortkomingen, degene, die door het desondanks voortgang vinden van de ruil verkaveling getroffen wordt in belangen die door de formele en materiële vereisten worden beschermd, tegen de met de uit voering belaste organen op grond van de onrechtmatigheid van hun gedrag een vordering, wellicht een eis tot verbod in kort geding, zou kunnen instellen. Reeds op deze grond is dus naar mijn mening het bestreden vonnis onjuist. Zou men echter over de tot dusver besproken vraag anders oordelen, dan zou ik toch menen, dat de vraag of bij het opnemen in het blok van gronden verder is gegaan dan artikel 2 of het in 1941 ingevoegde 2e lid van artikel 10 gedoogt, zo zeer een beleids vraag is, dat bij stilzwijgen van de wet moet worden aangenomen, dat haar strekking is, die niet aan het oordeel van de Rechter te onderwerpen, of ten hoogste in zover, als zou moeten worden ge oordeeld dat geen redelijk denkend mens tot het oordeel had kunnen komen, dat de bedoelde voorschriften van toepassing zouden zijn. Zou men ook deze vraag in tegengestelde zin als door mij ver dedigd beantwoorden, dan zou ik toch menen, dat de Rechtbank aan de door haar vastgestelde bijzonderheden ten onrechte de ge volgtrekking heeft verbonden, dat de opneming van de omstreden gronden in het blok verder gaat dan artikel 2 en artikel 10 lid 2 toelaten. Wat de veronderstelde overschrijding van artikel 2 betreft, schijnt mij de daaraan gewijde 5e rechtsoverweging van de Recht bank onjuist, waar zij stelt, dat een stedebouwkundige bestemming van grond uitsluit dat ruilverkaveling van diezelfde grond ter be vordering van land-, tuin- of bosbouw, veehouderij of vervening zou strekken. Het is toch algemeen bekend, dat uitbreidings plannen dikwijls pas na vele jaren tot feitelijke uitvoering komen, zodat in afwachting daarvan ruilverkaveling nog zeer wel een

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1960 | | pagina 17