286 van spoed, willen wachten totdat wijziging van bedoelde wetten mede om andere redenen noodzakelijk is. In afwachting hiervan blijven deze vrij stellingen dus nog bestaan. Ten einde echter een zo zuiver mogelijke kostenverdeling te verkrijgen, is de ondergetekende voornemens het daarheen te leiden, dat, voor zover van de laatstbedoelde, in afzonderlijke wetten neergelegde vrijstellingen gebruik wordt gemaakt door andere dan onder het Ministerie van Financiën ressorterende rijksdiensten, nochtans de tot dusver ten laste van dit Mi nisterie komende kosten in het vervolg met de desbetreffende andere Ministeries worden verrekend. De aanpassing van de tarieven aan het kostenpeil, waarbij rekening wordt gehouden met de bestaande lonen en prijzen, zal ertoe leiden, dat, afgezien van verrekening van kosten met andere dan onder het Ministerie van Financiën ressorterende rijksdiensten, het totaal aan inkomsten van de Dienst van Kadaster en Hypotheken, thans ongeveer f 3 500 000 bedra gende, onder de nieuwe regeling zal stijgen tot ongeveer f 6 500 000. Deze stijging van inkomsten wordt naar schatting voor f 2 500 000 veroorzaakt door de voorgenomen tariefsverhoging en voor het overige door beperking van het aantal vrijstellingen. Hieruit volgt, dat de verhoging van de bestaande tarieven gemiddeld op ongeveer 85 pet. kan worden gesteld. Voor enkele verrichtingen zal de verhoging groter zijn, doordat voor verschillende werkzaamheden, zoals die betreffende het uitvoeren van particulier werk door de landmeet kundige dienst van het kadaster en die, welke het vervaardigen van re producties beogen, de tarieven sinds 1922 reeds enige malen aan de ge wijzigde omstandigheden zijn aangepast. Ingevolge artikel 32, eerste lid, onder 8°., van de Zegelwet 1917 zijn vrijgesteld van zegelrecht de door de bewaarder van de hypotheken, het kadaster en de scheepsbewijzen af te geven uittreksels uit de kadastrale plans, leggers en aanwijzende tafels. Het zegelrecht voor de dagregisters en registers van in- en overschrijving is vervallen ingevolge de wet van 21 juli 1927, Stb. 258. Het bepaalde in artikel 5 van het ontwerp van wet heeft de strekking het zegelrecht ook te doen vervallen voor de staten van hypothecaire inschrijvingen, af schriften van en uittreksels uit de registers van in- en overschrijving, verklaringen, dat inschrijvingen zijn doorgehaald, getuigschriften van on bezwaardheid en andere door de bewaarders van de hypotheken, het kadaster en de scheepsbewijzen afgegeven verklaringen. Hoewel met ingang van 1 januari 1951 het zegelrecht is verhoogd, blijven de bedragen wegens in rekening gebrachte formaatzegels niettemin slechts een fractie uitmaken van het totale budget van de bewaring; tegenover de derving in de toekomst van de ontvangsten wegens zegelrecht staat, dat voor de administratie de afschaffing van het zegelrecht op de boven genoemde hypothecaire stukken een belangrijke vereenvoudiging zal betekenen. Artikel 4 van het ontwerp van wet is gelijkluidend aan artikel 8 der wet van 3 april 1922, Stb. 166, waarbij, in verband met het bepaalde in de artikelen 1265 tot en met 1268 van het Burgerlijk Wetboek (juncto de artikelen 318p en 775 van het Wetboek van Koophandel), de aan sprakelijkheid tegenover het publiek van de bewaarders is vervangen door een aansprakelijkheid van de Staat. Hierom is het gewenst, dat de artikelen 1266 en 1268 van het Burgerlijk Wetboek, waarin nog steeds gesproken wordt van verantwoordelijkheid van de bewaarder, een wijziging onder gaan. Gezien echter de omstandigheid, dat een geheel nieuw Burgerlijk Wetboek in wording is en een partiële wijziging van enkele artikelen een tijdrovend overleg zou vragen, meent de ondergetekende thans van een voorstel tot wijziging van genoemde artikelen te moeten afzien. De Staatssecretaris van Financiën, van den Berge.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1960 | | pagina 24