288
De naam
In de koninklijke boodschap wordt gesproken van „Wet tot
vaststelling van de tarieven voor verrichtingen, welke geschieden
door de dienst van kadaster en hypotheken (Wet kadastraal
recht)".
Wordt het ontwerp wet, dan zal dus voor de wet regelende de
hypothecaire en kadastrale tarieven een eind gekomen zijn aan een
naamloos bestaan. Want wel wordt in de considerans van de thans
geldende wet (van 1922) vermeld, dat het wenselijk is de bestaande
bepalingen omtrent de kosten van verrichtingen aan de bewaringen
van de hypotheken, het kadaster en de scheepsbewijzen door andere
te vervangen en bepaalt art. 1 van deze wet„Wegens verrichtingen
aan de bewaringen van de hypotheken, het kadaster en de scheeps
bewijzen is door belanghebbenden verschuldigd, hetgeen bij de
twee volgende artikelen is bepaald", doch een naam heeft deze wet
niet en al evenmin bevat zij een bepaling dat de wet kan worden
aangehaald onder een verkorte naam.
De nieuwe wet zal dus voortaan kunnen worden aangehaald
vaardigd, dat de gemeenten voortaan allerlei kadastrale rechten aan het
Rijk zullen moeten voldoen, terwijl zij zelf wettelijk verplicht zijn infor
maties aan belanghebbenden kosteloos te verschaffen (zie b.v. artikel 2
van de Wet bevolkings- en verblijfsregisters, artikel 61 van de Organisatie
wet sociale verzekeringen)
De hier aan het woord zijnde leden zouden willen bepleiten, dat de vrij
stellingen, welke de gemeenten, alsook de rijksdiensten, thans genieten,
in de toekomst gehandhaafd blijven.
Enkele leden maakten in aansluiting hierop nog de opmerking, dat de
voorgestelde tariefsverhogingen naast het vervallen van een aantal vrij
stellingen uiteraard de gemeentelijke uitgaven zullen doen toenemen en
bovendien naar gevreesd moet worden zullen leiden tot prijsstijgingen,
o.m. in de sector van de bouwnijverheid. Acht de Regering zo vroegen
deze leden zulks in de huidige economische situatie verantwoord Zo
ja, kan de Regering dit nader motiveren
Ook zou men in de commissie gaarne vernemen, of het in de bedoeling
van de Regering ligt de bestaande bevoegdheid van waterschappen om
door eigen personeel kadastrale gegevens te doen verzamelen waarvoor
dan geen kosten verschuldigd zijn te continueren. De Unie van Water
schapsbonden heeft de Kamer doen weten, dat beëindiging van genoemde
bevoegdheid een totale ontwrichting van de waterschapsadministratie te
weeg zou brengen. Wat is de mening van de Regering hierover Zal bij
handhaving van de bestaande bevoegdheid tevens het niet heffen van
rechten worden gecontinueerd
Artikel r, leden 1 en 3. Gevraagd werd, of de hier aangekondigde al
gemene maatregel van bestuur ook betrekking zal hebben op de positie
van de beëdigde commiezen, en zo ja, wat zijn de voornemens te dezen
Artikel 4. Is er en zo ja, in hoeverre een aansprakelijkheid van
de Staat met betrekking tot de handelingen, welke een beëdigd commies
verricht als lasthebber van derden (tegen honorering), zo vroegen enige
leden. Bestaan er overigens redenen om de van 1828 af bestaande be
voorrechte positie van de beëdigde commies te handhaven
Andere leden waren van oordeel, dat hier van een bevoorrechte positie
niet gesproken kan worden.
Vastgesteld 4 januari i960.