vorm van wetgeving op verzet zou stuiten bij de Volksvertegen woordiging, ingediend Aan de andere kant moeten wij toegeven, dat de voorgestelde vorm van wetgeving vele voordelen biedt, al was het alleen maar, dat men bij de opstelling van het eigenlijke tarief uitsluitend reke ning heeft te houden met de bij de wet opgelegde grenzen en niet met de verlangens en bezwaren van de leden van de Staten-Gene- raal. Hoewel het derhalve volkomen begrijpelijk is, dat de Regering de snellere procedure van wetgeving (in het bijzonder in het geval van wetswijziging) voorstaat, vragen wij ons toch af, of men er niet beter aan had gedaan de oude beproefde wijze van wetgeving toe te passen, ondanks de kans op het optreden van de kennelijk zo gevreesde verstarring der voorschriften. Het onderwerp Wat het onderwerp der tarifiëring betreft maakt de huidige wet onderscheid tussen twee soorten van verrichtingen. Artikel 2 regelt de „Rechten voor verrichtingen betreffende onroerende zaken, schepen en vaartuigen", terwijl de vergoedingen verschuldigd voor de eigenlijke kadastrale verrichtingen zijn vastgelegd bij art. 3, dat tot hoofd kreeg „Rechten voor verrichtingen betreffende het kadaster". Gelet op de inhoud van die twee artikelen kunnen we vaststellen, dat art. 2 bedoelt die verrichtingen te tarifiëren, welke direct verband houden met de openbare registers en dat in artikel 3 de vergoedingen worden vastgesteld, verschuldigd voor verrich tingen, die uit het bestaan van de instelling kadaster voortvloeien. Al zouden de opschriften van beide artikelen het niet doen vermoe den (zijn verrichtingen betreffende het kadaster niet tevens ver richtingen betreffende onroerende zaken?), uit de inhoud ervan mogen we dus wel afleiden dat de wetgever dit onderscheid duidelijk voor ogen heeft gestaan. De bestaande wet bevat dus in feite twee tarieven, één van de vergoeding verschuldigd voor wat we een- voudigheidshalve zullen noemen hypothecaire verrichtingen en één voor de kosten van de kadastrale verrichtingen. Men kan er bezwaar tegen hebben, dat beide tarieven, die uit eindelijk, gelet op de aard der verrichtingen, een duidelijk onderling verschil vertonen, in één wet zijn opgenomen, aan de andere kant zal men moeten erkennen, dat er voor de wetgever geen directe aanleiding bestond de regeling over twee wetten te verdelen, gezien het feit dat hij uitging van één categorie van verrichtingen, nl. die „aan de bewaringen van de hypotheken, het kadaster en de scheeps- bewijzen" (art. 1). Is in het ontwerp dit eenheidsprincipe gehandhaafd? Niet ten volle, want bepaalt niet artikel 1 dat behalve voor het verrichten van werkzaamheden door de bewaringen van de hypotheken, het kadaster en de scheepsbewijzen ook voor het verrichten van werk zaamheden door de tot de landmeetkundige dienst van het kadaster behorende bureaus, onder de naam van kadastraal recht, door 292

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1960 | | pagina 30