RECHT EN ADMINISTRATIE I. J. TAMMINGA, De ruilverkaveling „Beekbergen" De in het voorjaar van 1951 gehouden stemming en de ingebruik- geving der kavels in het najaar van 1953 zouden doen vermoeden, dat de ruilverkaveling „Beekbergen" vlot is verlopen. In de praktijk is dit voor de boeren ook wel het geval geweest. Het passeren van de toepassingsakte, pas in het begin van i960, wijst echter wel in de richting van een ernstige vertraging in de procedure. Belangrijke stadia in deze, geheel op grond van de Ruilverkave- lingswet 1938 behandelde, ruilverkaveling zijn bereikt in mei 1951: vaststelling van het blok en stemming oktober 1952: vaststaan van de lijst van rechthebbenden maart 1953: vaststaan van de schattingsuitkomsten december 1953: vaststelling van het plan van wegen en waterlopen november 1954: vaststelling van de kavelindeling. Een door de Rechtbank te Zutphen in februari 1955 gewezen vonnis terzake van een door de Erven D. van Beek tegen het plan van toedeling ingediend bezwaar vormt de inleiding der verwikke lingen. Reclamanten stellen, dat het door hen ingebrachte eigen domsperceel sectie L nummer 2389 voor het noordelijk deel moet worden aangemerkt als bouwterrein, en voor het zuidelijk deel als industrieterrein, terwijl het in zijn geheel is gelegen in een goed gekeurd uitbreidingsplan. Hun bezwaar geldt voornamelijk het feit, dat de nieuwe kavel in het plan van toedeling buiten het uitbrei dingsplan zou komen te liggen. Tijdens de behandeling van het bezwaarschrift door de Rechter commissaris komt de plaatselijke commissie reeds met een voorstel tot kavelsplitsing, zodat de erven Van Beek het noordelijk deel van het perceel nr. 2389 kunnen terugkrijgen. Reclamanten ver klaren zich hiermee akkoord. Het geschil over het zuidelijk deel van het perceel blijft bestaan. Hierbij dient evenwel te worden opgemerkt, dat in het uitbreidingsplan met geen woord over „industrieterrein" wordt gerept. De Rechtbank beslist echter, dat het gehele perceel L 2389 niet in het blok had mogen worden opgenomen en wel op grond van artikel 10 eerste lid sub 40 van de Ruilverkavelingswet 1938. Voorts verklaart zij het plan van ruilverkaveling en de door de Rechter-commissaris vastgestelde kavelindeling van onwaarde, voor zover betreft de gronden gelegen binnen het uitbreidingsplan waarop niet van toepassing lid 2 van artikel 10, alsmede voor zover betreft de kavels waarbij deze gronden betrokken zijn. Gesterkt door deze uitspraak gaat een tweede reclamant, de Stichting Sint Peters Gasthuis, een zelfde standpunt innemen. Zij landmeter ie klasse van het kadaster te Arnhem:

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1960 | | pagina 3