Litteratuuroverzicht
W. P. N. R. 4638
Mr. L. F. Berretty. De kadastrale aanduiding in zijn functie
van hypothecaire aanduiding.
Naar aanleiding van de inlassing van de bepaling van art. 3.1.2.4.
lid 1 van het Regeringsontwerp B.W., inhoudende de verplichting
de objecten van de in te schrijven stukken met kadastrale kenmer
ken aan te duiden 1), welke bepaling geen ander doel kan hebben,
dan de rechtszekerheid van die objecten te bevorderen, acht de
schrijver het interessant eens na te gaan of de kadastrale aanduiding
tot nu toe inderdaad heeft voldaan als administratieve grondslag
voor de hypothecaire boekhouding.
Uitgangspunt voor zijn strikt zakelijk en zeer helder betoog is de
vraag aan welk hoofdvereiste de hypothecaire boekhouding in het
negatieve stelsel moet voldoen. Zijn antwoord op die vraag is, dat
de praktijk eist dat alle ingeschreven 2) stukken op een makkelijke
wijze moeten kunnen worden teruggevonden. M.a.w. de praktijk
eist een goede klapper (dit woord gebruikt de schrijver niet) op het
openbare register.
Alvorens zijn beschouwingen voort te zetten, gaat Mr. Berretty
eerst na op welke wijze de kadastrale aanduiding als administra
tieve grondslag voor die boekhouding wordt gebruikt en constateert
dan dat de praktijk drie manieren kent voor het opsporen van titels
a) uitgaande van de naam komt men via de algemene naamwijzer
tot het kad. leggerartikel (in dit verband merkt Mr. Berretty
m.i. terecht op, dat de algemene naamwijzer na 1929 als recht
streeks hulpmiddel voor de hypothecaire boekhouding waardeloos
is; in dat jaar werd de naamwijzer van een hypothecair tot een
zuiver kadastraal register)
b) uitgaande van de kadastrale aanduiding wijst het kadastrale
register 71 ons de weg naar de kadastrale legger;
c) en gaat men uit van de ligging, dan moet men alvorens de onder
b genoemde weg te volgen eerst de kadastrale kaart raadplegen.
Het komt er derhalve op neer, dat bij de gehele titelrecherche
uiteindelijk het kadastrale register (de legger) uitkomst moet
brengen.
Wat de eigenlijke hypothecaire recherche betreft, hier biedt het
hypothecaire register 69a uitkomst. Uitgaande van de persoon is
men echter ook in dit geval weer aangewezen op de kadastrale
registers.
De schrijver stelt de vraag of deze gang van zaken bevredigt,
anders gezegd: „Behoort bij het object van de titel inderdaad de
302
b De schrijver drukt zich minder juist uit als hij zegt,,met hun kadastrale
aanduiding nader te omschrijven".
2) D.z. zowel in- als overgeschreven stukken.