268 De Hoge Raad heeft bij zijn arresten van 23 december 1955 beide vonnissen van de Rechtbank vernietigd, met dien verstande, dat geen nadeel mag worden toegebracht aan inmiddels door partijen verkregen rechten. Het behoeft geen betoog, dat beide arresten de onderhandelings positie van de plaatselijke commissie ten opzichte van de recla manten een steun in de rug hebben gegeven. Ten aanzien van het Sint Peters Gasthuis en zijn pachter J. M. Wilbrink heeft dit tenslotte geleid tot een overeenkomst, waarbij de kavelindeling, zoals aanvankelijk door de Rechter-commissaris vastgesteld, werd aanvaard. Voorts deed het Gasthuis afstand van zijn eigendoms rechten op de drie omstreden kadastrale percelen, terwijl de pachter afzag van zijn desbetreffende pachtrechten. Wel zou aan het Gasthuis worden vergoed de meerwaarde boven de ruilverkavelings schattingswaarde der drie percelen, met het oog op hun ligging in het uitbreidingsplan. Aan de pachter zou een schadeuitkering toekomen wegens het feit, dat hij gedurende een jaar de bedoelde percelen niet had kunnen gebruiken. In de getroffen overeenkomst waren tevens drie deskundigen aangewezen voor het uitbrengen van een bindend advies ter vaststelling van de schadebedragen. Met de zeven erven Van Beek is het niet mogelijk gebleken in het kader van overleg tot een praktische oplossing te komen, als gevolg van hun onderlinge verdeeldheid. Ware dit laatste te betreuren uit het oogpunt van een vlotte afdoening der bezwaarschriften, de redactie van de betrekkelijke vonnissen zou toch een bijzondere voorziening wenselijk maken, daar de Rechtbank de kavelindeling en een gedeelte van het plan „dat een niet-contractuele ruilverkaveling als de onderhavige ingevolge Titel III van de Ruilverkavelingswet 1938 zich voltrekt in een aantal opeenvolgende handelingen, welke in de verschillende paragraphen van dien titel achtereenvolgens zijn vermeld, terwijl daarbij telkens is aan gegeven dat en langs welken weg belanghebbenden hun bezwaren kunnen kenbaar maken dat uit dezen opzet der wet geredelijk als de bedoeling van den Wet gever valt af te leiden dat de bezwaren, waarvan in de verschillende bepalingen achtereenvolgens sprake is, slechts betrekking kunnen hebben op de handelingen en de onderwerpen welke telkens in de daaraan vooraf gaande bepalingen zijn vermeld, en dat, indien daartegen geen bezwaren zijn ingebracht of de ingebrachte bezwaren op de in de wet voorziene wijze zijn afgedaan, in een later stadium van de ruilverkaveling niet alsnog of opnieuw betrekkelijk zulke handelingen of onderwerpen bezwaren kunnen worden opgeworpen; dat aldus moet worden aangenomen dat in een procedure voor de Rechtbank ingevolge artikel 78 geen andere bezwaren kunnen worden ingebracht en behandeld dan die welke betrekking hebben op onderwerpen en handelingen als genoemd in de voorafgaande artikelen van paragraaf 5, en dus niet zodanige welke betrekking hebben op de samenstelling en op de vaststelling van het blok, waarover onderscheidenlijk in paragraaph 2 en in paragraaph 3 wordt gehandeld; dat mitsdien het primaire middel gegrond is, zodat de subsidiair voor gestelde middelen niet in behandeling komen".

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1960 | | pagina 6