269
van ruilverkaveling van onwaarde had verklaard. Om in alle
gevallen zeker te gaan is na diepgaand overleg en ampele over
weging de weg ingeslagen van, wat men zou kunnen noemen, een
noodwet.
De inhoud van deze wet van 9 april 1959, Stbl. 133, luidt als
volgt
Het zal de lezer zijn opgevallen, dat in artikel 2 lid 2 ten onrechte
over „drie" vonnissen wordt gesproken. Dit moet „twee" zijn,
wat kennelijk aan de wetgever is ontgaan. Overigens is de strekking
van het artikel niet aangetast.
Voor zover de pachter Wilbrink betreft zij nog opgemerkt dat
deze destijds door de Rechtbank in zijn bezwaren niet ontvankelijk
is verklaard. Door de uitspraak ten aanzien van het Gasthuis ver
vielen zijn belangen in deze. Immers in de gedachtengang van de
Rechtbank zouden ook voor hem nadere voorzieningen moeten
worden getroffen.
Met deze bijzondere wet is een einde gekomen aan de impasse,
waarin de ruilverkavelingsprocedure was komen te verkeren.
De Rechtbank heeft de drie zaken opnieuw behandeld en vonnis
gewezen.
Voor het Sint Peters Gasthuis en zijn pachter is dit, gelijk te
verwachten was, conform de tussen partijen verkregen overeen
komst uitgevallen, voor de erven Van Beek is een schadevergoeding
toegekend na ingewonnen rapport van deskundigen, zij het dat de
Rechtbank na bestrijding van dit rapport door de ruilverkavelings
instantie een belangrijk lager bedrag vaststelde, dan waartoe de
deskundigen waren gekomen.
Artikel 1. De door de Rechter-commissaris in de ruilverkaveling
„Beekbergen" blijkens zijn beschikkingen van 5, 16 en 29 november 1954
vastgestelde kavelindeling is volledig van kracht.
Artikel 2. 1. Het plan van ruilverkaveling in de ruilverkaveling
„Beekbergen", zoals dit luidt na de behandeling voor de Rechter-com
missaris en zoals dit is gewijzigd door de Arrondissementsrechtbank te
Zutphen bij andere vonnissen dan die van 24 februari 1955 (Rol nr. 29/55)
inzake de erven D. van Beek en van 28 april 1955 (Rol nr. 428/54) inzake
de Stichting Sint Peters Gasthuis, beiden reclamanten tegen het plan van
ruilverkaveling „Beekbergen", staat vast, behoudens het bepaalde in
artikel 3 van deze wet.
2. De in het eerste lid genoemde reclamanten kunnen aan de drie in
dat lid genoemde vonnissen geen rechten ontlenen.
Artikel 3. 1. De Arrondissements-rechtbank te Zutphen zal de zaken,
waarin bij de in artikel 2 vermelde vonnissen en bij het vonnis van 28
april 1955 (Rol nr. 424/54) inzake J. M. Wilbrink uitspraak is gedaan,
opnieuw in behandeling nemen en vonnis wijzen met inachtneming van
het bepaalde in deze wet en van de artikelen 79 en 80 van de Ruilver-
kavelingswet 1938, zoals deze in 1941 is gewijzigd.
2. Het eerste lid van dit artikel vervangt de verwijzing, bedoeld in
artikel 78 van de Ruilverkavelingswet 1938. De belanghebbenden worden
opgeroepen om te verschijnen op een door de Arrondissementsrechtbank
te bepalen zitting.
3. De door belanghebbenden te maken kosten wegens het opnieuw
bepleiten hunner belangen komen ten laste van het Rijk.