ling van een mathematisch model, iets wat onverbrekelijk bij de
statische beschouwingswijze hoort.
Zoals reeds aangeduid werd baseert de schrijver zijn behan
deling op de klassieke foutentheorie, die steunt op de begrippen
„wahrer Wert" en „Fehler". (Zoals uit de inhoudsopgave blijkt
zullen in het aanhangsel de beginselen van de „Fehlertheorie" en
een overzicht van de „Methoden der statistischen Fehleranalyse"
gegeven worden.) Hij noemt in een opmerking de „ware waarde"
een hypothese en voert twee redenen aan voor het gebruik van dit
begrip: a) Bij gebruik van „ware waarden" en „ware fouten" als
„model" worden bepaalde afleidingen gemakkelijker; de resultaten
hebben nooit tot tegenspraak met de ervaring geleid; b) Als twee
groepen waarnemingen van sterk verschillende nauwkeurigheid
met elkaar vergeleken worden, dan kan de nauwkeurigste vaak
als vrij van fouten worden beschouwd en levert dan praktisch
„ware waarden", zodat de verschillen als „ware fouten" kunnen
worden behandeld. De „ware waarde" is hier teruggebracht tot
een nuttige werkhypothese; dat de auteur zijn betoog toch belast
heeft met de in het dagelijks spraakgebruik zo zwaar geladen be
grippen „waar" en „fout" kan waarschijnlijk slechts uit de traditie
verklaard worden.
In een volgende opmerking wordt gewezen op de kritiek die
Tienstra op het gebruik van de ware waarde heeft gegeven, en op
de uitspraak van R. von Mises dat de vraag naar het al of niet
bestaan van de ware waarde tot het gebied van de kennistheorie
hoort. Het heeft er de schijn van dat Von Mises' uitspraak hier
gebruikt wordt als argument tegen Tienstra's opvatting ten
onrechte, want Von Mises heeft in de geciteerde tekst uit „Wahr-
scheinlichkeit, Statistik und Wahrheit" slechts gezegd dat het hier
een vraagpunt betrof, en in zake de beantwoording van die vraag
daar ter plaatse geen standpunt ingenomen. De schrijver wijst er
tenslotte op dat het begrip „mathematische verwachting" uit de
waarschijnlijkheidsrekening de mogelijkheid biedt, het uiteindelijk
maar bij de ware waarde als werkhypothese te laten en dat overigens
elk model dat men zich van de werkelijkheid maakt slechts voor
„ideale" ware waarden geldt. Men kan hiermee van harte instem
men, alleen mist de lezer een uiteenzetting die aangeeft waarvan
de ware waarde het model is en hoe de door de statistiek geboden
mogelijkheid uitgewerkt kan worden. De recensent had best enige
van de verder in het boekje gegeven numerieke voorbeelden willen
missen om daarvoor in de plaats een fundamentele uiteenzetting
van 's schrijvers opvattingen over deze voor het begrip zo uiterst
belangrijke materie te lezen. Maar dit zal buiten het bestek van het
hoofdstukje „Fehlerlehre" gevallen zijn en komt waarschijnlijk in
het aanhangsel nog ter sprake.
Na de middelbare fout worden als „GenauigkeitsmaBe" de
gemiddelde fout, de waarschijnlijke fout en, verrassenderwijs,
de „mittlere Punktfehler in der Ebene" genoemd; ze worden alle
336