34i
Weest niet bang dat ik U van middag een uiteenzetting zal gaan
geven over de werkwijze die door Snellius werd gevolgd. Ik volsta
met U te zeggen dat de door hem uitgevoerde meting van een net
van driehoeken tussen Alkmaar en Bergen op Zoom een uitnemende
prestatie is geweest. Alle triangulaties die in latere eeuwen werden
uitgevoerd, zijn wel is waar nauwkeuriger maar niet anders gedaan.
Ook de bepaling van de lengte van een zijde van een driehoeksnet
geschiedt heden ten dage nog op dezelfde wijze als Snellius dat
omstreeks 1615 deed.
Denkt U zich de moeilijkheden eens in waarmee hij te kampen zal
hebben gehad: zijn onhandig grote instrumenten zonder optiek,
waarmee hij afstanden heeft moeten overzien als bijv. van Utrecht
naar Dordrecht (ca. 44 km). En dan, thuis, de omslachtige reken
methoden die hij heeft moeten toepassen, zonder rekenmachines,
ja, zelfs zonder logaritmen.
Dat de resultaten van zijn metingen, die hij in 1617 publiceerde
in zijn beroemde „Eratosthenes Batavus", de Nederlandse Era
tosthenes, niet zó fraai zijn, ligt zeker niet aan de meting van het
driehoeksnet. Het verschil van slechts ca. 280 m in de 130 km grote
afstand tussen Alkmaar en Bergen op Zoom zoals we die thans
kennen en zoals Snellius die vond is zeer gering. Gezien het in
strumentarium dat hij ter beschikking had, kon onmogelijk een
beter resultaat worden verwacht. De onnauwkeurigheid in zijn
werk, hij was in de bepaling van de aardomtrek ca. 3,5 mis, moet
gezocht worden in het astronomische gedeelte. Aan onze grote
waardering voor zijn prestaties als geheel doet dit echter in het
geheel geen afbreuk.
Zojuist zei ik dat triangulaties in later eeuwen verricht wel nauw
keuriger, maar niet anders werden uitgevoerd dan Snellius deed.
Deze uitspraak is ten aanzien van de nauwkeurigheid ten dele
onjuist. Snellius' werk en de aanvulling die hij daarop in hand
schrift omstreeks 1622 heeft gegeven, is honderd jaar later, in 1729,
opnieuw bewerkt en aangevuld door Petrus van Musschenbroek,
toen hoogleraar in Utrecht, doch sinds 174° hoogleraar in de wis
kunde en wijsbegeerte aan de Leidse universiteit. Het spijt me voor
de Leidse Rector dat ik moet zeggen dat Van Musschenbroeks
werk verre bij dat van Snellius achterstaat. Ik heb hem er op
betrapt, laat ik het zeer mild zeggen, dat hij op een weinig verant
woorde wijze met het beschikbare waamemingsmateriaal is om
gesprongen. Moge het U tot troost zijn, mijnheer de Rector, dat
tussen de publikatie van zijn werk en zijn aanstelling te Leiden
een tijd ligt van elf jaar. Misschien was in die tijd het vergrijp dat hij
tegen zijn wetenschap pleegde wel verjaard. U als jurist zult dit
beter kunnen beoordelen dan ik.
Met opzet heb ik tot dusverre een enkel onderdeel van het be
roemde landmeetkundige werk van Snellius nog buiten beschou-