evolutie te constateren, die parallel loopt met de toenemende ver
dichting en intensivering van het bodemgebruik.
In de aanvang was de opzet van het kadaster te komen tot een
rechtvaardige verdeling van de grondbelasting. Deze taak groeide
allengs uit tot het voorkomen van grensgeschillen, dus tot het ver
hogen van de rechtszekerheid der perceelsgrenzen, i.e. het grond
bezit. De kadastrering was dus niet meer een uitsluitend fiscale
aangelegenheid. De ontwikkeling groeide steeds meer in de richting
van een rechtskadaster.
Een verdere uitbreiding van de sociale taak bleek in onze tijd
noodzakelijk, o.m. toen het aantal ruilverkavelingen gestadig
toenam, terwijl ook het belang van een snelle uitvoering van ander
cultuurtechnisch werk en uitgebreide nieuwbouw vereiste, dat in
korte tijd een grote hoeveelheid landmeetkundig werk werd ver
richt, waarvoor het kadaster de grondslag moest leggen.
Naast hetgeen men zou kunnen noemen het belasting- en rechts
kadaster, blijkt er dus steeds meer behoefte te bestaan aan een
economisch technisch kadaster. Het huidige kadaster tracht nu
door partiële metingen tegemoet te komen aan de maatschappelijk
steeds dringender vraag naar nauwkeurige kadastrale plans op
grote schaal. Teneinde het verrichten van dubbel werk te voor
komen, werkt het kadaster samen met de Meetkundige dienst van
de Rijkswaterstaat, de Nederlandse Spoorwegen, de P.T.T., een
aantal grote gemeenten, enige Provinciale waterstaatsdiensten en
enkele particuliere bureaus.
Maar de middelgrote en kleinere gemeenten, de planologische
diensten, de Cultuurtechnische dienst e.a., alsmede de particuliere
ondernemingen, zijn nog steeds aangewezen op in het geheel niet,
of slechts ten dele hermeten kadastrale plans, met alle bezwaren
die daaraan verbonden zijn, o.a. het niet altijd op elkaar aansluiten.
Ook voor de verrichtingen van een grondbedrijf, waar de kadastrale
grenzen van overheersend belang zijn, is dit uiterst bezwaarlijk.
Dit klemt te meer, als deze plans ook nog moeten worden gebruikt
voor de detaillering van uitbreidingsplannen.
De wetgever verlangt van de gemeenten boven de 10 ooo in
woners in artikel 36 van de Woningwet, dat zij om de tien jaar hun
uitbreidingsplan herzien of opnieuw vaststellen, zodanig, dat
daaraan bouwmaten e.d. kunnen worden ontleend voor eigen en voor
particulier gebruik. Dit werd bij de behandeling van het wetsont
werp voor ruimtelijke ordening nog eens extra onderstreept. Deze
gemeenten beschikken echter niet over voldoende en bovendien
daartoe opgeleid personeel, om aan dit verlangen op verantwoorde
wijze te kunnen voldoen. Een en ander stelt de gemeenten nogal
eens voor problemen. Er wordt geen geheim verklapt, wanneer in
dit verband wordt geconstateerd, dat vele gemeenten behalve van
onvolledige kadastrale plans ook gebruik maken van kaarten van
andere Rijksinstellingen om daarop hun uitbreidingsplan te pro
jecteren. Deze kaarten zijn echter met andere oogmerken ver-
322