8 terwijl de heer Rijsdijk voor de fictieve hoek vindt: 373,3329. Uit een en ander volgt voor 1-2 volgens mij 20 239,9995 200 59-9995 en volgens de heer Rijsdijk 86,6667 373.3329 59,9996. Beide bepalingen van de fictieve hoek worden gedekt door de zin uit de H.T.W. We vinden dus hetzelfde (juiste) antwoord. Ik werk echter liever met een gemiddeld argument (daaronder verstaande het gemiddelde van de kleinste positieve representanten) dan met een fictief getal. De heer Rijsdijk zal toch wel willen toegeven, dat de H.T.W. hier niet „zonder meer" duidelijk is en dat men, zonder nadere be schouwing van deze kwestie, verkeerd kan uitkomen. De heer Rijsdijk beveelt dan ook een betere oplossing aan, die overeenkomt met het advies dat ik aan het slot van mijn artikeltje heb gegeven, met dit verschil, dat hij als afsluitargument niet het gemeten argument van één der afsluitrichtingen neemt, maar het gemeten argument van de nulrichting, dat is de gemiddelde oriën tering. Dit is inderdaad een vereenvoudiging. Ir. F. Harkink

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1961 | | pagina 10