van deze suggestie door de Minister van Landbouw acht ik dan ook juist Al met al biedt de ruimtelijke ordening op dit ogenblik nog geen voldoende redenen om de Ruilverkavelingswet te herzien. De wette lijke regelingen op beide terreinen staan een gezonde ontwikkeling niet in de weg. Dit belet niet dat, als de Ruilverkavelingswet om andere redenen moet worden gewijzigd gelijk ik hierna zal pogen aannemelijk te maken die gelegenheid kan worden benut om ook op het onderhavige terrein verbeteringen aan te brengen. Want het kan niet worden ontkend, dat er merkwaardige en niet steeds te motiveren verschillen bestaan tussen beide wettelijke regelingen, met name ten aanzien van de voorbereidende en adviserende instanties alsmede de besluitvorming2). In elk geval kan een minitieuze vergelijking van beide regelingen bijdragen tot ver betering van de nieuwe Ruilverkavelingswet. Uit de smeltkroes zou dan wel eens een wet kunnen komen die niet langer het predi kaat „agrarische wet" zal voeren, maar streekverbeteringswet 3) zal heten, een wijziging in terminologie die overigens over het wezen der veranderingen weinig of niets onthult. II. De rechtsbescherming De ruilverkaveling, zoals we die thans kennen, is een ingrijpend en ingewikkeld gebeuren, dat in verschillende opzichten belangrijk afwijkt van wat vroeger onder de gelding van de wetten van 1924 en 1938 daaronder werd verstaan. Ook in de relatie tot de indi viduele boer is er veel veranderd. Van deze verandering vindt men in de wet niets terug. We zullen zien dat tussen de wetten van 1924, 1938 en 1954 op het stuk van de rechtsbescherming geen wezenlijke verschillen bestaan. Laat ik duidelijkheidshalve mijn eigen zienswijze voorop mogen stellen om 12 Voorheen was het zo, dat de landmeter toentertijd de leidende figuur in de ruilverkaveling - alle boeren persoonlijk kende en met hun be langen, wensen en eigenaardigheden volledig op de hoogte was. De nieuwe ruilverkavelingen, waarin verscheidene hoofdambtenaren medezeggen schap hebben en met tal van andere dan persoonlijke boeren belangen rekening moet worden gehouden, zijn zo groot en zo ingewikkeld dat van een nauwe persoonlijke band tussen de individuele boeren en de voor naamste uitvoerders geen sprake meer kan zijn 4). 1) Zitting 1960-1961-6100, Rijksbegroting voor het dienstjaar 1961, me morie van antwoord, nr. 11, p. 32. 2) Herweijer, t.a.p.„Voorbereidende en adviserende instanties alsmede de besluitvorming verschillen min of meer. Deze verschillen berusten voor namelijk op de wezenlijke verschillen tussen ruilverkaveling en de eigenlijke planologie". Dat laatste betwijfel ik enigszins. 3) Dit propageren de in noot 10 vermelde publikaties. 4) C. H. F. Polak, rede bij de opening van de vergadering tot oprichting van de Vereniging voor Agrarisch Recht. Zie N.J.B. 1959, p. 368/9 (uit treksel).

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1961 | | pagina 14