15
Er is nog een derde bezwaar. Doordat, zoals we zagen, de ruilver
kaveling met meer beperkt is tot d; agrarische gronden buiten de
bebouwde kom, is het aantal stemg :recht;g ien sterk toegenomen.
Velen van hen hebben weinig of geen belang, blijven weg en zijn
dus voor.
Het is niet moeilijk nog andire problemen rond het besluit tot
ruilverkaveling te vinden. Zo kan men zich afvragen of dit besluit
niet aan g led.ceuring van een bestuursorgaan moet worden onder
worpen, zulks ter voorkomirg van krenking van de belangen der
minderheid. Reeds in 1924 is deze sugg' stie g daan. Een amende-
ment-VAN Sasse van Ysselt hield in dat het besluit tot ruilver
kaveling de gicdkeuriig van G.S. behoeft, met beroep op de
Kroon Aanvaardt men een dergelijk voorstel niet, dan wordt van
belar g de vraag welk rechtskarakter aan het besluit moet word:n
toegekend. Is het besluit privaatrechtelijk zodat het kan worden
aar.g ;tast, gelijk een besluit van een vereniging 3), uit hoofde van
ondeugdelijke totstandkoming? 4). Dient niet dj wet zich daarover
uit te spreken? Er is de actuele vraag of ook niet aan de pachters
stemrecht moet worden toi gekend 5)
Overweegt men dit alles en raadpleegt men de wordingsge-
schicd :nis, dan gaat men zich wel afvragen of we niet al van 1924
af op de verkeerde weg zijn en of niet in 1938 de kans is gemist de
koers radicaal te wijzigen. We zijn er nu zo mee vertrouwd g raakt
dat de d'rect belargheobenden (de eigenaren in de zin van de Ruil-
verkavelirgswet) zelf beslissen over de ruilverkaveling, dit het heel
moeilijk zal zijn het systeem grondig te wijzigen. Zo ergens, dan
Aangezien niet alleen de eigendom, maar ook andere zakelijke rechten,
als erfpacht, opstal, enz. stemrecht insluiten, is met name bij de ruilver
kavelingen met veel dijkdorpen en lintbebouwing in het blok een heirleger
stemgerechtigde eigenaren van tuintjes, erven en opslagplaatsen betrokken,
dat niet het minste belang bij de gang van zaken heeft, dat geen enkele
wijziging in hun eigendom behoeft te verwachten en dus, geen enkele
aanleiding hebbende om ter stemming op te trekken, voorstemt. Hier
onder vallen ook eigenaren, die op geen enkele wijze in de kosten der
ruilverkaveling zullen bijdragen en dit is in strijd met de algemene regel,
dat geen stemrecht dient te worden toegekend in financiële aangelegen
heden aan hen, die niet in de kosten delen
1) De Landeigenaar van april 1959. Voorgesteld wordt geen stemrecht
toe te kennen aan eigenaren met minder dan ha, c.q. een systeem in te
voeren „waarbij de oppervlakte van ieders bezit volgens een bepaalde
sleutel vertraagd meetelt".
2) Hand. 1923-1924-II, p. 2537 en 2538.
3) Zie mijn Inleiding tot het Nederlands rechtspersonenrecht, i960, p.
494]3'k.B. 27 november 1959, nr. 37, A.B. i960, p. 249 (Bossche Broek)
omzeilt een principiële beslissing op de bewering „dat bij het oproepen tot de
in art. 37 der Ruilverkavelingswet 1954 bedoelde vergadering en bij het
stemmen aldaar een aantal onregelmatigheden begaan zijn".
5) Zie o.a. de in noot 21 vermelde beschouwing en G. van Setten, Landbk.
Tijdschrift, 1956, p. 341 e.v.