van toedeling overeenkomstig het advies beslist, zich op de des
kundigheid verlaat. Er zou daarom niet voldoende vertrouwen bij
de belanghebbenden bestaan, weshalve aan de wel deskundige
Grondkamer de voorkeur moet worden gegeven De Regering
wijst laatstbedoelde suggestie af met de redenering dat er een duide
lijke samenhang bestaat tussen het plan van toedeling met de lijst
van rechthebbenden en de lijst van geldelijke regelingen. Voor
beide laatste geschillen is slechts een rechterlijke beslissing denk
baar, derhalve moeten ook de geschillen over de toedeling bij de
rechtbank blijven. Trouwens ook op zichzelf is het bezwaar onjuist
Dit is dan de oogst van de drie ruilverkavelingswetten. Men zou
er gaarne aan willen toevoegen wat bij de totstandkoming van de
Herverkavelingswet Walcheren 1947 is opgemerkt. In deze wet
immers is een ander stelsel te vinden. Bezwaren tegen het plan van
toedeling worden, als vragen van doelmatigheid, in hoogste instantie
beslist door de Raad van Beroep, ,,ten aanzien van alle rechts
kwesties en alle kwesties betreffende schadevergoedingen staat
den belanghebbende van de beslissing in eerste instantie beroep
open bij de Rechterlijke Macht". Maar met deze toelichting3) en
enkele opmerkingen over de onafhankelijkheid4) en de samen
stelling 5) van de Raad van Beroep moet men het doen. Het is juist
daarom zo verheugend dat C. H. F. Polak voorzitter van deze
Raad van Beroep tot 1958 aan zijn in de aanvang van dit hoofd
stuk geciteerde opmerkingen iets toevoegt over beide stelsels van
rechtspraak.
i8
dat in de wijze, waarop de rechterlijke macht zich tot dusverre van zijn
taak ten aanzien van het vaststellen van het plan van toedeling heeft
gekweten, geen enkele aanleiding kan zijn gelegen daarvoor thans een
andere instantie in te schakelen 2)
Maar als deze persoonlijke vertrouwensband niet meer bestaat en ander
zijds de ingreep in de rechten, belangen en gevoelens van de mensen
veel verder gaat dan vroeger, dan verdient toch alleszins overweging
de vraag of de in de wet gegeven mogelijkheden om bezwaar te maken of
in beroep te gaan nog wel doelmatig en toereikend kunnen worden geacht.
Het is op zichzelf al een merkwaardig iets dat, terwijl we tweeërlei soort
colleges hebben die speciale kennis hebben van belangrijke delen van het
agrarisch recht, de grond- en pachtkamers, over de bezwaren van recht
hebbende in een ruilverkavelingsblok de gewone rechter, de rechtbank,
het eerste en het laatste woord spreekt. De rechter-commissaris en vooral
de rechtbank zijn echter veelal in deze zaken weinig geïnteresseerd; boven
dien kunnen zij én krachtens de wet én vooral ook door het late stadium,
waarin zij in de zaak worden betrokken, veelal praktisch weinig meer
veranderen in hetgeen door de plaatselijke commissie en hun adviseurs is
1) Hand. Tweede Kamer, deel III, Zitting 1953-1954, p. 3965 (Egas) en
3974 (Haken).
2) M.v.A. II, Zitting 1953-1954-2063, ad art. 86.
3) Bijlagen Hand. 1946-1947, 468.3, Memorie van Toelichting, Algemene
beschouwingen.
4) M.v.A., 465,5 sub voce Waarborgen.
5) Hand. 1947-1948-II, p. 154/5 (Van Dis) en Hand. 1947-1948-I, p. 26
(Reijers).