rekening gehouden, dat dan een verscherpte toetsing van de
overeenkomst tot overdracht, c.q. van pacht geldt. Andere wette
lijke voorzieningen zijn er niet gekomen, hebben overigens wel de
bewindslieden van Landbouw voor ogen gestaan 1).
Enthousiast kan men intussen over deze voorzieningen niet zijn.
We weten thans genoeg van de praktijk van de zgn. landbouw
kundige toetsing om te kunnen zeggen dat er bijna niets van terecht
is gekomen. Het door de landbouwkundige toetsing van de W.V.L.
bestreken gebied is bij lange na niet zo belangrijk als het daarbuiten
liggende: Overeenkomsten tot overdracht buiten het zgn. familie
verband zijn wél, overeenkomsten tot overdracht binnen de familie
en boedelscheidingen zijn niét aan toetsing onderworpen. De wet
gever heeft iets willen doen, maar gevoeligheden willen vermijden.
Het compromis is een slag in de lucht geworden. Hoe willekeurig de
gekozen oplossing was, is in 1958, toen over het voortbestaan van de
W.V.L. moest worden beslist, gebleken 2).
In deze mislukking ligt al de verklaring dat momenteel het vraag
stuk van het behoud van de door ruilverkaveling verkregen rechts
toestand weer volop in de belangstelling staat 3)En thans begint
men anders dan in 1954 in te zien dat, als een wettelijke voor
ziening moet worden getroffen, deze tot de ruilverkaveling beperkt
moet blijven en in de Ruilverkavelingswet moet worden opge
nomen. Het is overigens niet alleen maar het falen van de wetgeving
dat tot dit inzicht heeft bijgedragen. Er zijn drie positieve argu
menten. Vooreerst is er voor een voorziening in de Ruilverkavelings
wet een rechtsgrond aan te voeren die voorzieningen tegen split
singen buiten ruilverkavelingsgebieden missen moetende overheid
heeft belangrijke bedragen aan de ruilverkaveling ten koste gelegd
en mag daarom van de eigenaren verlangen dat zij zich van splitsings
handelingen onthouden.
In de tweede plaats is men gaan inzien dat algemeen geldende
regelingen nog al eens over haar doel heenschieten. Onverantwoorde
splitsingen treft men niet overal in ons land in gelijke omvang aan 4).
Kan men een regeling tot bepaalde gebieden, waar zij werkelijk
nodig is, beperken, dan vermijdt men de bezwaren die nu eenmaal
aan elke wettelijke regeling eigen zijn. Meestal is een dergelijke
beperking niet uitvoerbaar, hier, bij de ruilverkaveling, kan het wel.
Ten derde. Er is een voorziening mogelijk die in het oog vallende
voordelen heeft, als men haar vergelijkt met het thans in de W.V.L.
bestaande stelsel van preventieve goedkeuring door de Grond-
22
1) Men vergelijke het overzicht dat ik in S.E.W. i960, p. 189-205 schreef:
„Structuurbeleid en bedrijfsgrootte in de landbouw".
2) Zie S.E.W. 1959, p. 22-28, vooral p. 25/6.
3) Zie ook A. de Leeuw, t.a.p. p. 337-341. Ook het behoud van de door
ruilverkaveling verkregen feitelijke toestand verdient aandacht. Dit vraag
stuk laat ik hier buiten beschouwing.
4) Zie de enquête Agrarisch Erfrecht, bewerkt door P. de Haan, Mede
delingenblad Landbouwschap, i960, nr. 9, p. 353-372.