28
BIJLAGE V
Overgenomen uit het rapport Commissie Agrarisch erfrecht van het
Landbouwschap (zie Mededelingenblad Landbouwschap, i960 nr 9 p
353 e.v.).
I it het vorenstaande moge volgen dat de voorgestelde regeling in de
Ruilverkavelingswet 1954 moet worden opgenomen. Daarbij zal het volgende
in acht genomen moeten worden.
a. De rechtshandelingen die de splitsing kunnen teweegbrengen zijn overeen
komsten tot overdracht, uiterste wilsbeschikkingen en boedelscheidingen.
b. Deze rechtshandelingen zijn niet aan voorafgaande goedkeuring van de
overheid onderworpen, voor zover zij tenminste niet reeds krachtens de
Wet op de Vervreemding van Landbouwgronden door de Grondkamer
landbouwkundig getoetst moeten worden.
c. De van preventieve goedkeuring vrijgestelde rechtshandelingen kunnen
aan een vrijwillige goedkeuring van de Grondkamer worden onderworpen.
Deze goedkeuring alsmede de sub b bedoelde verplichte goedkeuring
waarborgen dat geen schuldplichtigheid ten behoeve van het Rijk ont
staat.
d. De Grondkamer hanteert bij de onverplicht gedane aanvraag tot goed
keuring dezelfde normen als bij de bestaande verplichte aanvraag.
Dit betekent o.m. dat de regeling buiten toepassing blijft, als het on
roerend goed tot een niet tot de landbouw betrekkelijk doel wordt be
stemd (vgl. artt. 1 en 14 W.V.L.).
e. Wordt op de onverplicht gedane aanvraag geen goedkeuring verkregen,
dan heeft dit op het intreden van het beoogde civielrechtelijke rechts
gevolg geen nadelige invloedde eigendomsovergang vindt normaal
plaats. De rechtshandeling staat gelijk met ene waarvoor geen goed
keuring is gevraagd.
f. De sub a bedoelde „onbeschermde" rechtshandelingen behoeven geen uit
landbouwkundig opzicht ongewenste gevolgen te hebben. Is dit wel het
geval, dan kan een bepaald bedrag worden ingevorderd.
g. Het te restitueren bedrag behoort tevoren duidelijk vast te staan. On
zekerheid over de grootte van dit bedrag moet worden vermeden. In de
wet dient derhalve te worden aangegeven welk bedrag kan worden ge
vorderd. Men zou dit bedrag gelijk kunnen stellen aan het door de
eigenaar in de kosten te betalen aandeel, hetwelk krachtens art. 117 van
de Ruilverkavelingswet wordt vastgesteld. Voor de toepassing van de
onderhavige regeling zou men dan de subsidie eenvoudigheidshalve
kunnen stellen op de helft van de totaal op de kavel vallende kosten.
Weliswaar is de subsidie in de praktijk hoger, maar deze eenvoudige
fictie voorkomt verwikkelingen. Zou men dit bedrag te hoog vinden,
dan zou het gehalveerd kunnen worden. Een geheel andere mogelijkheid
is de contante waarde van de nog te betalen ruilverkavelingsrente op het
ogenblik van de splitsing direct opeisbaar te stellen en wel verhoogd met
een gelijk bedrag.
h. Zoals sub f is gesteld, zal de rechtshandeling niet steeds tot invordering
aanleiding behoeven te geven. De overheid in casu vertegenwoordigd
door de Minister van Landbouw zal moeten nagaan of voor invordering
termen aanwezig zijn. Daarbij zullen de normen van de Wet op de Ver
vreemding van Landbouwgronden gehanteerd moeten worden. Desnoods
kan een andere norm worden voorgeschreven.