7 en waaruit terstond het gemiddelde kan worden afgelezen, nl. 360,0005. Dit is nu het fictieve argument 1-0. De fictieve hoek in een beginpunt is 99,9990 en die in een eindpunt 300,0010. In een eind punt zal als regel de richting naar het voorgaande veelhoekspunt de nulrichting zijn; de fictieve hoek is dan nul graden. In de praktijk zullen drie (immers gelijkwaardige) afsluitrich- tingen niet voorkomen. Dan behoeven we het vorenstaande ook niet toe te passen, omdat twee afsluitrichtingen rechtstreeks in het veelhoeksformulier kad. nr. 43 verwerkt kunnen worden. Gaat het om een beginpunt, dan berekenen of vermelden we in vak 1 het argument o^i en hoek ori-o2. In vak 2 het argument o2-i en hoek o2-i-2. Door nu de optelling sluitend te maken vinden we in vak 1 een correctie; deze wordt gehalveerd en met tegengesteld teken in vak 2 vermeld als eerste correctie. In de verdere bewerking van de veelhoek zal hieraan nog de correctie /p n moeten worden toege voegd. De uitwerking voor een eindpunt vinden we op overeen komstige wijze. Onderschrift In mijn bovenaangehaald artikeltje heb ik niet gezegd, dat het H.T.W.-voorschrift onjuist is, maar wel, dat men het niet klakkeloos kan toepassen en dit handhaaf ik, ook na lezing van de uiteenzetting van de heer Rijsdijk. Deze heeft (sub 1 en 2) de bedoeling van mijn betoog niet geheel juist weergegeven. Het gemiddelde van de drie getallen (argumenten) 380, 110 en 170 is inderdaad 220 en dat van 180, 310 en 370 inderdaad 286 2/3. Maar dit laatste is niet het tegen gestelde van het eerste gemiddelde. Men moet wel weten, dat het verschil uitmaakt of men 0-1 bepaalt als tegengestelde van een gemiddeld argument of als gemiddelde van tegengestelde argu menten. Ik geef de voorkeur aan het eerste; de H.T.W. bedoelt misschien het tweede. In het voorbeeld van de heer Rijsdijk zou ik dus zeggen 0-1 (380 110 170) 3 200 20; de H.T.W. zou zeggen: 0-1 (180 310 4- 370) 3 286 2/3. In afwijking van de H.T.W. bepaalt de heer Rijsdijk niet 0-1, maar 1-0 en wel door daarbij de argumenten steeds toenemend te nemen (dus ook boven 400 gr gaande), een bijzonderheid die de H.T.W. niet noemt en waarvan de inderdaad bestaande noodzakelijkheid door de heer Rijsdijk, althans voor de argumenten en naar mijn gevoel, niet geheel duidelijk wordt gemaakt. Hij vindt 86 2/3 en noemt dit terecht een fictief argument; een gemiddeld argument (waar toch de H.T.W. van spreekt) is het niet. Wat de fictieve hoek betreft, deze zou ik volgens de regel die ik op blz. 82 van jg. 1959 heb gegeven, bepalen uit TSO.0006 4- 20Q.0Q78 -I- 420.0000

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1961 | | pagina 9