78
cipes vormen het nationale planologische beleid, dat door de
Minister van Volkshuisvesting niet in dié kwaliteit, maar als
Minister, belast met de zorg voor de ruimtelijke ordening moet
worden voorbereid. Dit beleid moet worden gecoördineerd op het
allerhoogste niveau, dat wil zeggen in de Ministerraad of in de uit
de Ministerraad gevormde Raad voor de Ruimtelijke ordening.
De afzonderlijke projecten zullen aldus de Regering in de Me
morie van Antwoord worden uitgevoerd onder verantwoordelijk
heid van de afzonderlijke Ministers, die dan ook moeten zorgen,
dat die projecten worden ingepast in het algemene beleid en zonodig
worden gecoördineerd met andere projecten.
W anneer men kennis neemt van de duidelijke, voortreffelijk ge
documenteerde en uiterst weloverwogen geformuleerde Nota in zake
de ruimtelijke ordening in Nederland, moet men erkennen, dat er
een aantal hoofdlijnen van nationale planologie zijn, die moeilijk
in een gefixeerd en rechtskracht bezittend plan kunnen worden
vastgelegd. Toch rijst de vraag, of er niet voor concrete maat
regelen behoefte kan bestaan aan partiële plannen of facetplannen
van nationale allures. Men denke hierbij met name aan de recreatie
(de plannen van Dudok voor het nieuwe land, van de A.N.W.B.
voor groene gordel, van de B.N.S. voor bufferzones), aan haven
plannen en aan gebieden, waar in verband met de industriële
ontwikkeling de infrastructuur moet worden verbeterd, etc.
Ik zou mij zelfs kunnen voorstellen, dat dergelijke nationale plannen
tot stand zouden komen in nauwe samenwerking tussen rijks- en
provinciale instanties, met raadpleging uiteraard van de gemeenten.
De schakel van het streekplan zou dan overbodig worden en derge
lijke nationale plannen zouden rechtstreeks in gemeentelijke be
stemmingsplannen kunnen worden uitgewerkt. Het Europoortplan
kan hier misschien als voorbeeld dienen.
De Minister van Volkshuisvesting heeft zich in de maanden juni
en juli van dit jaar nog in een mondeling overleg verstaan met de
commissie van voorbereiding uit de Tweede Kamer. Van de zijde
van de Commissie was o.a. de vraag gesteld, of het geen aanbeveling
zou verdienen dat over het gevoerde en te voeren beleid regelmatig
overleg tussen Regering en Staten-Generaal zou plaats vinden. De
Minister antwoordde hierop, dat hij gaarne overleg zou plegen over
het gevoerde beleid, maar niet over het te voeren beleid, omdat
dan de .Staten-Generaal op de stoel der Regering terecht zouden
komen. Dit schijnt een wonderlijke staatsrechtelijke aberratie.
Men kan onder de tegenwoordige parlementaire verhoudingen de
Staten-Generaal toch moeilijk een stem ontzeggen bij het bepalen
van het toekomstige beleid Volgens de hier geuite mening van de
Regering zou men de Kamers het budgetrecht moeten ontzeggen
en hun alleen kunnen betrekken bij het vaststellen van de rekening.
Het is te hopen, dat de Regering dit standpunt niet zal volhouden,
maar integendeel de Staten-Generaal periodiek op de hoogte zal
stellen zoals in de Nota over de ruimtelijke ordening voor de