lopige bestemmingen (die dus van tijdelijke aard zijn) mogelijk worden en doordat onder bepaalde omstandigheden op de formele herziening van een plan vooruitgelopen kan worden. Een ander vraagstuk, dat in de gemeentelijke kring als steeds benauwender wordt ondervonden, is dat van de bestemmings regelingen voor de bebouwde kom. Er is een tijd geweest, waarin men ruimtelijke ordening uitsluitend stedebouw noemde en alleen maar dacht in termen van de bouw van nieuwe stadswijken. Van daar het begrip uitbreidingsplan. In 1931 is een speciale bestem mingsregeling voor de bebouwde kom in het leven geroepen, maar niemand kon toen vermoeden, dat vele van onze binnensteden in zó korte tijd zó grondig zouden verouderen en zó totaal onbruikbaar worden voor hun functie als thans het geval blijkt te zijn. Elet re sultaat is, dat de gemeentebesturen opgescheept zitten met een in juridisch opzicht erkend deficiënte regeling voor het vaststellen van stadsverbeterings- en saneringsplannen. Dikwijls moet men zich met drie verschillende rechtsmiddelen te weten een kom- regeling, bijzondere rooilijnen en bouwverboden behelpen om een saneringsplan op te stellen. Gelukkig zal ook in dit opzicht de nieuwe wet uitkomst brengen, omdat het voornemen bestaat één enkel rechtsmiddel te weten het „bestemmingsplan" toe te laten zowel voor het gebied buiten de bebouwde kom als voor die bebouwde kom zelf. Door het vermelden van deze nieuwe regeling kan ik mij gelukkig een ogenblik begeven op geodetisch althans semi-geodetisch terrein. Ik moet hier namelijk in herinnering brengen het artikel, dat Mr. ir. J. M. C. Witvliet verleden jaar gepubliceerd heeft onder de titel: Kadaster en planologie. In dat artikel breekt de heer Witvliet een lans voor het invoeren als ik het goed heb bij het voorbereiden van alle bestemmingsmaatregelen van de persoonlijke kennisgeving aan de eigenaren. Hij betoogt hierbij, dat dit met behulp van het kadaster, indien de wetgeving enigszins wordt aangevuld, zeer goed mogelijk zou zijn. De schrijver wil hiermede de rechtszekerheid vergroten en dat is ongetwijfeld een prijzenswaardig doel. Toch heb ik sterk de indruk, dat wij deze weg niet op moeten. Zij, die in de praktijk van het stedebouwkundige werk staan en dit geldt zowel voor bestuurders als voor technici hebben de ervaring, dat de persoonlijke kennisgeving maar al te dikwijls wordt opgevat als een uitnodiging om bezwaren in te dienen, die leidt tot querulantisme en tot van ieder reëel inzicht gespeend verzet. Die ervaring leert tevens, dat het stelsel van de openbare kennisgeving er over het algemeen toe leidt, dat de over grote meerderheid van serieuze reclamanten de weg naar een eventueel redres wel weet te vinden. Hier komt nog iets bij, dat naar mijn indruk nog zwaarder weegt. In ons dichtbevolkte land is het helaas niet meer mogelijk om planologie te bedrijven op zo danige wijze, dat alle nadelen voor particulieren worden vermeden. Over het algemeen kan men stellen, dat een weloverwogen plan ook 8i

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1961 | | pagina 19