85
ontwikkeling en Wederopbouw met de ambtenaren van het grond
bedrijf verkregen, die in de praktijk uitermate nuttig en vruchtbaar
blijkt. De vlotte uitwisseling van gegevens en de onderlinge ge-
dachtenwisseling, ook in de lagere rangen, wordt hierdoor sterk
bevorderd. Door deze intensieve wisselwerking krijgen de ont
werpers een beter inzicht in de economie van de door hen ontworpen
plannen, terwijl de grondverwervers en degenen, die de grond uit
geven, de stedebouwkundige intenties met meer begrip kunnen
volgen. Bij deze vorm van organisatie is het ook niet mogelijk,
dat de stedebouwkundige dienst en het grondbedrijf onder ver
schillende wethouders ressorteren, hetgeen voor een vlotte gang
van zaken zeker niet bevorderlijk is.
Thans zou ik willen overgaan tot de bespreking van de verwerving
en het afstoten van grond door de gemeente en de opstelling van de
daarvoor benodigde exploitatieberekeningen.
Bij de Rotterdamse Dienst van Stadsontwikkeling en Weder
opbouw is de organisatie zo, dat een zelfstandige afdeling respec
tievelijk voor de grondverwerving en voor de gronduitgifte is ge
formeerd. Daar tussen in bevindt zich een stafbureau, dat zich,
naast andere werkzaamheden, bezig houdt met het opstellen van
de exploitatieberekeningen bij de uitbreidingsplannen. Het staf
bureau bepaalt daarbij de prijzen, waarvoor de grond moet worden
uitgegeven op zodanige wijze, dat per complex geen verlies ontstaat.
Het betreft hier dus kostprijsberekeningen. Ik stel mij voor, deze
drie aspecten, dus de verwerving, de exploitatieberekeningen en de
uitgifte, achtereenvolgens met U te behandelen, waarbij ik met de
grondverwerving zou willen beginnen.
De grondverwerving
In wezen ontstaat de noodzaak voor de meeste gemeenten om
grond te verwerven, door de toename van de bevolking en door de
toenemende behoefte aan bedrijfsterreinen, die zowel oorzaak als
gevolg van de bevolkingstoename kan zijn. Omdat de werkgelegen
heid in de agrarische sector eerder een tendens tot afnemen dan tot
toenemen vertoont, moet het aanzienlijke bevolkingsaccres in ons
land voor het overgrote deel door de steden worden opgenomen en
daar is uiteraard ruimte voor nodig. Men heeft hier dus in feite te
maken met een noodzakelijk groeiproces, dat naar mijn mening
in onderling overleg en met begrip voor alle betrokken belangen
in zo goed mogelijke banen moet worden geleid.
De mogelijkheid van onteigening werd in 1851 vastgelegd in de
Onteigeningswet. De aandrang om een mogelijkheid voor ont
eigening te scheppen was destijds ontstaan door het opkomen van
de Spoorwegen, die moeilijk in bochten om grond van onwillige
eigenaren heen, aangelegd konden worden. Deze wet is hoewel
meermalen gewijzigd en aangevuld tot op heden de grondslag
van het onteigeningsrecht en de zeer uitgebreide onteigenings
jurisprudentie.