92
verband met de slechte grondgesteldheid worden in Rotterdam
onder dit hoofd ook opgenomen de kosten van de zgn. „uit
gestelde aanleg", d.w.z. de onderhoudswerken gedurende vijf
jaren na de eerste aanleg.
c. de ophoging van de onbebouwd blijvende gedeelten der bouw
terreinen.
Deze post heeft betrekking op de kosten, verbonden aan het
op straatpeil brengen van de tuinen na voltooiing van de bouw.
Het is in Rotterdam nl. gebruikelijk deze kosten, althans voor
zover het woningwetbouw betreft, in de grondprijzen op te
nemen.
d. de openbare werken, die gedeeltelijk ten laste van het plan ko
men.
Deze groep omvat de kosten van de openbare werken, zoals
ontsluitingswegen, rioolgemalen, collecteurriolen en andere der
gelijke collectieve voorzieningen, welke weliswaar de belangen
van de binnen het plan uit te geven grondstukken in aanwijsbare
mate dienen, doch daarnaast tevens ten goede komen aan buiten
het plan gelegen belangen. Bij de vaststelling van het percentage
van de kosten der desbetreffende voorziening, dat aan het
plan dient te worden toegerekend, speelt uiteraard het sub
jectief inzicht noodzakelijkerwijs een zekere rol.
Deze kostenelementen worden gesommeerd en verhoogd met een
bepaald percentage van de nog uit te voeren werken, ter dekking
van onvoorziene uitgaven. Het eindbedrag geeft derhalve de totale
geschatte kosten van het plan aan.
Voor de verdeling van de aldus bepaalde totale kosten over de
bouwterreinen en andere niet-openbare grond in het plan, wordt
gebruik gemaakt van de zgn. Ven-methode. Men neemt de grond
prijs voor een bepaalde soort woning, bijv. een 7 m brede etage
woning in een gebouw van 4 lagen, als eenheid (x) aan en vergelijkt
daarmede alle andere grondeenheden. De grondprijs onder een
eengezinshuis zou daarbij op bijv. 2 gesteld kunnen worden. Door
sommering van alle in ,,V uitgedrukte grondeenheden en deling
op de totale kosten van het plan, kan men de waarde van ,,V
bepalen, en daarmede de prijs voor elk uit te geven stuk grond.
Als uitgangspunt voor de onderlinge verhouding van de grond
prijzen voor de verschillende eenheden dienden de verhoudingen,
zoals die voor de oorlog in het vrije verkeer tot stand waren ge
komen.
Omstreeks 1952 is in Rotterdam getracht om van de „Ven
methode af te komen, vanwege het subjectieve element dat daar
aan inherent is. Naarmate de grondprijzen (leesontsluitingskosten)
stegen, leverden de vooroorlogse verhoudingen bovendien een min
der betrouwbaar uitgangspunt. Voorts verstoorden de uiteenlopende
subsidieregelingen voor de bouw van verschillende objecten het
voor de oorlog op de vrije markt bereikte evenwicht.
Gepoogd is daarom een objectieve kostprijsberekening voor de