io6 grondexploitanten zijn. De overheid wil deze particuliere bouw grondexploitatie liever niet, omdat deze in het verleden aan leiding heeft gegeven tot minder bevredigende resultaten. Boven dien is het de vraag of een bouwgrondexploitant wel in staat is met financieel gunstig resultaat een bouwgrondexploitatie uit te voeren. L moet hierbij niet over het hoofd zien het feit, dat de overheid over meer mogelijkheden beschikt dan de particulier. Denkt U alleen maar aan de omstandigheid dat de overheid kan onteigenen en de particulier niet. Wanneer een particuliere exploitant dus wil overgaan tot de ontsluiting van een bepaald gebied, dan zal het hem heel wat tijd kosten eer hij alle belanghebbenden tot de exploitatie weet te bewegen. De particuliere bouwgrondexploitant is daardoor praktisch niet meer aanwezig. Een grondspeculant is een heel andere figuur. Dat is de man, die grond koopt en verkoopt en in toekomstige bouwgrond speculeert. Deze grondspeculant is er nog wel, al zijn zijn activiteiten op de achtergrond geraakt door tal van omstandigheden. De enige, wellicht, die voordeel bij de speculatie heeft, is de eigenaar van de grond, die deze van oudsher in eigendom heeft en die nu door het feit dat de overheid op zijn grond een goed gekeurd uitbreidingsplan legt, deze ziet veranderen van cultuur grond in speculatieve grond. Helemaal toevallig is deze situatie natuurlijk ook niet, want het spreekt vanzelf, dat gronden nabij grote steden eerder voor bebouwing in aanmerking zullen komen dan andere gronden. Er wordt wel eens gesteld dat de hoeveelheid speculatieve grond beperkt is. Deze redenering lijkt mij minder juist; zolang er cultuur grond is, zolang kan deze in bouwgrond worden omgezet en cultuur grond is er heden ten dage nog wel beschikbaar voor dit doel. „Alle waar naar zijn geld", is een bekend gezegde; U kunt dit vrij omzetten in „Alle waarde naar zijn opbrengst". Zo is het met de waarde van cultuurgrond en zo is het ook met die van specula tieve grond. De opbrengst van speculatieve grond wordt gevonden door op de netto-opbrengst van de bouwgrond in mindering te brengen de kosten van ontsluitingwij noemen dit het verschil tussen baten en lasten. Hoewel dit uitgangspunt juist is, zoals Ir. Rutgers U heeft medegedeeld, komt hiervan in de praktijk maar weinig terecht, omdat een dergelijke bouwgrond-analyse veel te schatten posten bevat, waardoor de gehele berekening feitelijk waardeloos wordt, temeer omdat alle factoren op het eindresultaat van groot belang zijn. Daar komt nog als onzekerheid bij, dat het uitbreidings plan op het te onteigenen perceel geprojecteerd niet beslissend is voor de bouwgrondanalyse, echter wel een zgn. doorsnee-bestem mingsplan. Dit alles reeds maakt een berekening van slechts uiterst geringe waarde. Bovendien vraag ik mij af, of een aldus becijferde grondprijs inderdaad leidt tot een werkelijke verkoopwaarde. Denkt U zich eens in! Het zou wel eenvoudig zijn voor onze fabri kanten, wanneer zij de verkoopwaarde van hun produkten zouden kunnen bepalen op kostprijsbasis. Dan zou het niet zo moeilijk zijn

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1961 | | pagina 44